EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019L0790

Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (Voor de EER relevante tekst.)

PE/51/2019/REV/1

OJ L 130, 17.5.2019, p. 92–125 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2019/790/oj

17.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/92


RICHTLIJN (EU) 2019/790 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 april 2019

inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en de artikelen 62 en 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) voorziet in de totstandbrenging van een interne markt en de invoering van een systeem waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. Verdere harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake auteursrechten en naburige rechten moet bijdragen tot het bereiken van deze doelstellingen.

(2)

De richtlijnen die op het gebied van auteursrechten en naburige rechten zijn vastgesteld, dragen bij tot de werking van de interne markt, voorzien in een hoge mate van bescherming voor rechthebbenden, vergemakkelijken de vereffening van rechten en creëren een kader waarbinnen de exploitatie van werken en andere beschermde materialen kan plaatsvinden. Dat geharmoniseerde rechtskader draagt bij tot de goede werking van de interne markt en stimuleert innovatie, creativiteit, investeringen en aanmaak van nieuwe content, ook in de digitale omgeving, om de fragmentering van de interne markt te voorkomen. De bescherming die dat rechtskader biedt, draagt ook bij tot de doelstelling van de Unie om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen en brengt tegelijkertijd het gemeenschappelijke culturele erfgoed van Europa voor het voetlicht. Artikel 167, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie schrijft voor dat de Unie bij haar optreden rekening houdt met de culturele aspecten.

(3)

Door snelle technologische ontwikkelingen blijven zich veranderingen doorzetten in de manier waarop werken en andere materialen gecreëerd, geproduceerd, verspreid en geëxploiteerd worden. Er dienen zich voortdurend nieuwe bedrijfsmodellen en nieuwe actoren aan. De desbetreffende wetgeving moet toekomstbestendig zijn om de technologische ontwikkeling niet te belemmeren. De doelstellingen en de beginselen van het door de Unie vastgestelde kader voor auteursrechten blijven robuust. Toch blijft er zowel voor rechthebbenden als voor gebruikers rechtsonzekerheid bestaan met betrekking tot bepaalde vormen van gebruik, waaronder grensoverschrijdend gebruik, van werken en andere materialen in de digitale omgeving. Zoals vermeld in de mededeling van de Commissie van 9 december 2015, getiteld "Naar een modern, meer Europees kader voor auteursrechten", moeten op sommige gebieden aanpassingen en aanvullingen worden aangebracht in het bestaande kader voor auteursrechten van de Unie, en tegelijk moet een hoge mate van bescherming van het auteursrecht en naburige rechten worden behouden. Deze richtlijn voorziet in regels voor de aanpassing van bepaalde uitzonderingen en beperkingen op auteursrechten en naburige rechten aan de digitale en grensoverschrijdende omgeving, alsook in maatregelen om bepaalde licentiepraktijken te bevorderen, met name, maar niet uitsluitend, wat betreft de verspreiding van werken en andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, en de onlinebeschikbaarheid van audiovisuele werken op video-on-demandplatforms om een ruimere toegang tot content te garanderen. Deze richtlijn bevat ook regels om het gebruik van content in het publieke domein te faciliteren. Met het oog op een goede en eerlijke werking van de markt voor auteursrechten moeten er ook voorschriften komen over rechten in publicaties, over het gebruik van werken of andere materialen door aanbieders van onlinediensten die door gebruikers geüploade content opslaan en toegang daartoe verlenen, over transparantie in contracten van auteurs en uitvoerende kunstenaars, en over de vergoeding van auteurs en uitvoerende kunstenaars, en moet er een mechanisme komen voor de herroeping van de rechten die auteurs en uitvoerende kunstenaars op basis van exclusiviteit hebben overgedragen.

(4)

Deze richtlijn is gebaseerd op en vormt een aanvulling op de regels van de thans van kracht zijnde richtlijnen op dit gebied, met name de Richtlijnen 96/9/EG (4), 2000/31/EG (5), 2001/29/EG (6), 2006/115/EG (7), 2009/24/EG (8), 2012/28/EU (9) en 2014/26/EU (10) van het Europees Parlement en de Raad.

(5)

Op het gebied van onderzoek, innovatie, opleiding en behoud van cultureel erfgoed maken digitale technologieën nieuwe soorten gebruik mogelijk die niet duidelijk onder de bestaande Unieregels inzake uitzonderingen en beperkingen vallen. De facultatieve aard van uitzonderingen en beperkingen waarin de Richtlijnen 96/9/EG, 2001/29/EG en 2009/24/EG op die gebieden voorzien, kan bovendien een negatief effect hebben op de werking van de interne markt. Dit geldt in het bijzonder voor grensoverschrijdend gebruik, dat steeds belangrijker wordt in de digitale omgeving. Daarom moeten de bestaande uitzonderingen en beperkingen in het recht van de Unie die van belang zijn voor wetenschappelijk onderzoek, innovatie, onderwijs en behoud van het cultureel erfgoed, aan een nieuwe beoordeling worden onderworpen in het licht van deze nieuwe vormen van gebruik. Er moeten verplichte uitzonderingen of beperkingen worden ingevoerd voor het gebruik van tekst- en dataminingtechnologieën, illustratie bij onderwijs in de digitale omgeving en voor het behoud van cultureel erfgoed. De in het Unierecht bestaande uitzonderingen en beperkingen moeten blijven gelden, ook voor tekst- en datamining, onderwijs en bewaringsactiviteiten, zolang deze het toepassingsgebied van de in deze richtlijn vastgelegde verplichte uitzonderingen of beperkingen, die door de lidstaten ten uitvoer moeten worden gelegd in hun nationale recht, niet beperken. De Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG moeten derhalve worden aangepast.

(6)

De bij deze richtlijn ingestelde uitzonderingen en beperkingen beogen een billijk evenwicht te bewerkstelligen tussen de rechten en belangen van auteurs en andere rechthebbenden enerzijds, en die van gebruikers anderzijds. Zij kunnen alleen worden toegepast in bepaalde bijzondere gevallen die geen afbreuk doen aan de normale exploitatie van de werken of andere materialen en die de rechtmatige belangen van de rechthebbenden niet onredelijk schaden.

(7)

De bij Richtlijn 2001/29/EG ingestelde bescherming van technische voorzieningen blijft van essentieel belang om de bescherming en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van auteurs en andere rechthebbenden krachtens het Unierecht te waarborgen. Die bescherming moet worden gehandhaafd terwijl er wordt verzekerd dat het gebruik van technische voorzieningen het genot van de bij deze richtlijn bepaalde uitzonderingen en beperkingen niet verhindert. De rechthebbenden moeten de gelegenheid krijgen daarvoor te zorgen met vrijwillige maatregelen. Zij moeten vrij blijven in de keuze van de passende middelen die zij de begunstigden van de in deze richtlijn bepaalde uitzonderingen en beperkingen verschaffen om van deze uitzonderingen en beperkingen gebruik te kunnen maken. Bij gebrek aan vrijwillig genomen maatregelen moeten de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2001/29/EG passende maatregelen nemen, onder meer wanneer werken en andere materialen voor het publiek beschikbaar worden gesteld door middel van on-demanddiensten.

(8)

Nieuwe technologieën maken geautomatiseerde computeranalyse van informatie in digitale vorm, zoals tekst, geluid, beeld of gegevens, die algemeen bekend is als tekst- en datamining, mogelijk. Dankzij tekst- en datamining kunnen grote hoeveelheden informatie worden verwerkt om nieuwe kennis te verwerven en nieuwe tendensen te ontdekken. Technologieën voor tekst- en datamining spelen een grote rol in de digitale economie; evenwel wordt in brede kring erkend dat tekst- en datamining in het bijzonder gunstig kan zijn voor de onderzoeksgemeenschap en op die wijze innovatie kan ondersteunen. Dergelijke technologieën zijn gunstig voor universiteiten en andere onderzoeksorganisaties, alsook voor instellingen voor cultureel erfgoed, aangezien zij in het kader van hun voornaamste werkzaamheden ook onderzoek zouden kunnen uitvoeren. Deze organisaties en instellingen worden in de Unie echter geconfronteerd met rechtsonzekerheid over de mate waarin zij tekst- en datamining van content kunnen verrichten. In bepaalde gevallen kan tekst- en datamining handelingen inhouden die onder het auteursrecht, onder sui-generis-databankenrecht of onder beide vallen, met name wanneer sprake is van reproductie van werken of andere materialen, opvraging van content uit een databank, of beide, hetgeen bijvoorbeeld gebeurt wanneer de gegevens worden genormaliseerd tijdens het proces van tekst- en datamining. Indien er geen uitzondering of beperking van toepassing is, is toestemming van de rechthebbenden vereist om dergelijke handelingen te verrichten.

(9)

Tekst- en datamining kan ook worden verricht met betrekking tot zuivere feiten of gegevens die niet auteursrechtelijk zijn beschermd en in dergelijke gevallen is op grond van het auteursrecht geen toestemming vereist. Ook kan het gebeuren dat bij tekst- en datamining geen reproductiehandelingen worden verricht of dat de gemaakte reproducties vallen onder de verplichte uitzondering voor tijdelijke reproductiehandelingen zoals bepaald in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/29/EG, die van toepassing moet blijven voor tekst- en dataminingtechnieken waarbij geen kopieën worden gemaakt die verder gaan dan het toepassingsgebied van die uitzondering.

(10)

Het Unierecht voorziet in een aantal uitzonderingen en beperkingen voor vormen van gebruik in wetenschappelijk onderzoek die van toepassing kunnen zijn op handelingen van tekst- en datamining. Die uitzonderingen en beperkingen zijn echter facultatief en niet volledig afgestemd op het gebruik van technologieën in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Bovendien is het mogelijk dat, als onderzoekers rechtmatige toegang hebben tot content, bijvoorbeeld door middel van een abonnement op een publicatie of een licentie voor open access, de voorwaarden daarvan tekst- en datamining uitsluiten. Aangezien onderzoek steeds meer wordt verricht met assistentie van digitale technologie, bestaat het gevaar dat de Unie als onderzoekruimte in haar concurrentiepositie wordt aangetast tenzij maatregelen worden genomen om de rechtsonzekerheid met betrekking tot tekst- en datamining aan te pakken.

(11)

De rechtsonzekerheid met betrekking tot tekst- en datamining moet worden aangepakt door te voorzien in een verplichte uitzondering voor universiteiten en andere onderzoeksorganisaties en voor instellingen voor cultureel erfgoed op het exclusieve reproductierecht en op het recht om opvraging uit een databank te verhinderen. In lijn met het bestaande onderzoeksbeleid van de Unie, dat universiteiten en onderzoeksinstellingen stimuleert om met de private sector samen te werken, moeten ook onderzoeksorganisaties kunnen gebruikmaken van een dergelijke uitzondering als hun onderzoeksactiviteiten in het kader van publiek-private partnerschappen worden verricht. Hoewel onderzoeksorganisaties en instellingen voor cultureel erfgoed de begunstigden moeten blijven van die uitzondering, moeten zij bij het uitvoeren van tekst- en datamining kunnen steunen op hun private partners, onder meer door gebruik te maken van hun technologische hulpmiddelen.

(12)

Onderzoeksinstellingen in de gehele Unie bestaan uit een breed scala van entiteiten die in de eerste plaats tot doel hebben wetenschappelijk onderzoek te verrichten of samen met het onderzoek onderwijsdiensten aan te bieden. De term "wetenschappelijk onderzoek" in de zin van deze richtlijn moet aldus worden opgevat dat hij zowel betrekking heeft op de natuurwetenschappen als op de menswetenschappen. Vanwege de diversiteit van dergelijke entiteiten is het belangrijk het eens te worden over de definitie van onderzoeksorganisaties. Hieronder moeten bijvoorbeeld naast universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs en hun bibliotheken, ook andere instellingen die onderzoek verrichten, zoals onderzoeksinstituten en ziekenhuizen, vallen. Ondanks de verschillen in rechtsvormen en structuren is het gemeenschappelijke kenmerk van de onderzoeksorganisaties in de lidstaten over het algemeen dat zij handelen zonder winstoogmerk of in het kader van een door de staat erkende taak van openbaar belang. Een dergelijke taak van openbaar belang kan bijvoorbeeld blijken uit de publieke financiering of uit de regelingen die daarvoor getroffen zijn in nationale wetgeving of overheidsopdrachten. Organisaties waarop commerciële ondernemingen een beslissende invloed uitoefenen die hen in staat stelt controle uit te oefenen vanwege structurele situaties zoals hun hoedanigheid van aandeelhouder of vennoot, hetgeen aanleiding kan geven tot bevoorrechte toegang tot de resultaten van het onderzoek, mogen daarentegen niet worden beschouwd als onderzoeksorganisaties voor de toepassing van deze richtlijn.

(13)

Onder de term instellingen voor cultureel erfgoed moet worden verstaan voor het publiek toegankelijke bibliotheken en musea, ongeacht het soort werken of andere materialen waarover zij beschikken in hun vaste collecties, alsook archieven en instellingen voor cinematografisch of audio(visueel) erfgoed. Onder die term moeten ook onder meer nationale bibliotheken en nationale archieven worden verstaan, alsook de archieven en voor het publiek toegankelijke bibliotheken van onderwijsinstellingen, onderzoeksorganisaties en openbare-omroeporganisaties.

(14)

De uitzondering voor tekst- en datamining moet van toepassing zijn op content waartoe onderzoeksorganisaties en instellingen voor cultureel erfgoed, met inbegrip van de hieraan verbonden personen, rechtmatige toegang hebben. Onder rechtmatige toegang moet worden verstaan toegang tot content op basis van open-accessbeleid of via contractuele regelingen tussen rechthebbenden en onderzoeksorganisaties of instellingen voor cultureel erfgoed, zoals abonnementen, of op andere legale wijze. Als bijvoorbeeld een onderzoeksorganisatie of een instelling voor cultureel erfgoed een abonnement heeft, worden de aan die onderzoeksorganisatie of instelling verbonden personen die mogen gebruikmaken van dat abonnement geacht rechtmatige toegang te hebben. Onder rechtmatige toegang moet ook worden verstaan toegang tot content die vrijelijk online beschikbaar wordt gesteld.

(15)

Het is mogelijk dat onderzoeksorganisaties en instellingen voor cultureel erfgoed in bepaalde gevallen de kopieën die zijn gemaakt in het kader van de uitzondering ten behoeve van het verrichten van tekst- en datamining moeten bewaren, bijvoorbeeld voor de controle van wetenschappelijke onderzoeksresultaten op een later moment. In dergelijke gevallen moeten de kopieën op een beveiligde locatie worden bewaard. Het moet de lidstaten vrijstaan om op nationaal niveau en na overleg met de betrokken belanghebbenden te besluiten verdere specifieke regelingen vast te stellen voor het bewaren van de kopieën, met inbegrip van de mogelijkheid om voor dit doel betrouwbare instanties aan te wijzen. Om de toepassing van de uitzondering niet nodeloos te beperken, moeten dergelijke regelingen evenredig zijn en mogen zij niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om de kopieën op een veilige manier te bewaren en niet-toegestaan gebruik te voorkomen. Voor ander gebruik ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dan tekst- en datamining, zoals wetenschappelijke collegiale toetsing en gezamenlijk wettenschappelijk onderzoek, moeten, indien van toepassing, de beperkingen of restricties als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder a), van Richtlijn 2001/29/EG van kracht blijven.

(16)

Aangezien het aantal verzoeken om toegang tot en de hoeveelheid downloads van hun werken of andere materialen zeer hoog kan zijn, moeten rechthebbenden de mogelijkheid krijgen om maatregelen te nemen wanneer het risico bestaat op aantasting van de veiligheid en integriteit van hun systemen of databanken. Dergelijke maatregelen kunnen bijvoorbeeld dienen om te verzekeren dat enkel personen die beschikken over rechtmatige toegang tot hun data er toegang toe hebben, onder meer door validatie van het IP-adres of authenticatie van de gebruiker. Die maatregelen moeten evenredig zijn aan de betrokken risico's en mogen niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om de doelstelling, namelijk de veiligheid en de integriteit van het systeem, te verwezenlijken en mogen de daadwerkelijke toepassing van de uitzondering niet in de weg staan.

(17)

Gezien de aard en het toepassingsgebied van de uitzondering, die enkel geldt voor entiteiten die wetenschappelijk onderzoek verrichten, zou het door deze uitzondering veroorzaakte mogelijke nadeel voor rechthebbenden minimaal zijn. Daarom hoeven de lidstaten niet te voorzien in een compensatie voor rechthebbenden in de gevallen waarin de bij deze richtlijn ingestelde uitzonderingen voor tekst- en datamining worden toegepast.

(18)

Naast hun belang voor wetenschappelijk onderzoek, worden tekst- en dataminingtechnieken door zowel private als publieke entiteiten veelvuldig gebruikt om grote hoeveelheden gegevens te analyseren op verschillende gebieden van het leven en voor verschillende doeleinden, waaronder voor overheidsdiensten, complexe zakelijke beslissingen en de ontwikkeling van nieuwe toepassingen of technologieën. Rechthebbenden moeten licenties kunnen blijven verlenen voor het gebruik van hun werken of andere materialen die buiten de werkingssfeer vallen van de in deze richtlijn bepaalde verplichte uitzondering voor tekst- en datamining voor wetenschappelijk onderzoek en buiten de werkingssfeer van de in Richtlijn 2001/29/EG vastgestelde bestaande uitzonderingen en beperkingen. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met het feit dat gebruikers van tekst- en datamining rechtsonzekerheid zouden kunnen ervaren wat de vraag betreft of reproducties en opvragingen met het oog op tekst- en datamining kunnen worden gemaakt of verricht ten aanzien van werken of andere materialen waar men rechtmatig toegang toe heeft, met name wanneer de reproducties of opvragingen die deel uitmaken van het technische proces van tekst- en datamining niet voldoen aan alle voorwaarden van de bestaande uitzondering voor tijdelijke reproductiehandelingen als vastgesteld in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/29/EG. Om in deze situaties meer rechtszekerheid te bieden en ook in de private sector innovatie aan te moedigen, moet deze richtlijn voorzien in een uitzondering of beperking onder bepaalde voorwaarden voor reproducties en opvragingen van werken of andere materialen ten behoeve van tekst- en datamining, en in de mogelijkheid om de gemaakte kopieën zo lang te bewaren als nodig is ten behoeve van die tekst- en datamining.

Deze uitzondering of beperking moet alleen gelden wanneer de begunstigde rechtmatig toegang heeft verkregen tot het werk of ander materiaal, onder meer wanneer het voor het publiek online beschikbaar is gesteld, en voor zover de rechthebbenden de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining niet op passende wijze hebben voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, moet het voorbehouden van die rechten enkel als passend worden beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. Het voorbehouden van rechten ten behoeve van tekst- en datamining mag geen betrekking hebben op andere vormen van gebruik. In andere gevallen kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring. Rechthebbenden moeten maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat indien zij de rechten hebben voorbehouden, dit ook wordt nageleefd. Deze uitzondering of beperking mag geen afbreuk doen aan de verplichte uitzondering voor tekst- en datamining voor wetenschappelijk onderzoek als vastgesteld in deze richtlijn, noch aan de bestaande uitzondering voor tijdelijke reproductiehandelingen als vastgesteld in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/29/EG.

(19)

Artikel 5, lid 3, onder a), van Richtlijn 2001/29/EG staat de lidstaten toe om uitzonderingen te maken of beperkingen te stellen op de rechten inzake reproductie, mededeling aan het publiek en beschikbaarstelling van werken of andere materialen voor het publiek op zodanige wijze dat zij voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, wanneer deze rechten uitsluitend dienen voor illustratie bij het onderwijs. Voorts staan artikel 6, lid 2, onder b), en artikel 9, onder b), van Richtlijn 96/9/EG het gebruik van een databank en de opvraging van een substantieel deel van de inhoud daarvan toe ter illustratie bij het onderwijs. Wat het toepassingsgebied van die uitzonderingen of beperkingen betreft, is het onduidelijk of zij ook gelden voor digitale vormen van gebruik. Bovendien is het onduidelijk of die uitzonderingen of beperkingen zouden gelden wanneer het onderwijs online en op afstand wordt gegeven. Voorts voorziet het bestaande rechtskader niet in een grensoverschrijdend effect. Deze situatie zou een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van digitaal ondersteund onderwijs en afstandsonderwijs. Derhalve is de invoering van een nieuwe verplichte uitzondering of beperking noodzakelijk om te zorgen voor volledige rechtszekerheid wanneer onderwijsinstellingen werken of andere materialen gebruiken in digitale onderwijsactiviteiten, ook online en over de grenzen heen.

(20)

Hoewel de ontwikkeling van afstandsonderwijs en grensoverschrijdende onderwijsprogramma's hoofdzakelijk op het niveau van hoger onderwijs plaatsvindt, worden digitale instrumenten en middelen in toenemende mate gebruikt op alle onderwijsniveaus, met name om de leerervaring te verbeteren en te verrijken. De uitzondering of beperking als bedoeld in deze richtlijn moet bijgevolg ten goede komen aan alle door een lidstaat erkende onderwijsinstellingen, met inbegrip van die welke lager, middelbaar, beroeps- en hoger onderwijs verschaffen. De uitzondering of beperking moet slechts gelden voor zover het gebruik gerechtvaardigd is door het niet-commerciële doel van de desbetreffende onderwijsactiviteit. De organisatiestructuur en de financiering van een onderwijsinstelling mogen niet van doorslaggevend belang zijn om te bepalen of de activiteit van niet-commerciële aard is.

(21)

De in deze richtlijn bepaalde uitzondering of beperking met het oog op illustratie bij het onderwijs moet worden geacht ook te gelden voor digitaal gebruik van werken of andere materialen om de onderwijsactiviteiten, met inbegrip van de leeractiviteiten, te ondersteunen, te verrijken of aan te vullen. De krachtens die uitzondering of beperking toegestane distributie van software moet beperkt blijven tot de digitale overdracht van software. In de meeste gevallen wordt met het begrip illustratie daarom het gebruik van slechts delen of uittreksels van werken bedoeld, dat niet in de plaats mag komen van de aankoop van materialen die in de eerste plaats bedoeld zijn voor de onderwijsmarkt. Bij de tenuitvoerlegging van de uitzondering of beperking moet het de lidstaten vrijstaan om voor de verschillende soorten werken of andere materialen op evenwichtige wijze te bepalen welk aandeel van een werk of ander materiaal in het kader van illustratie bij het onderwijs kan worden gebruikt. Krachtens de uitzondering of beperking toegestaan gebruik moet worden geacht ook de speciale toegankelijkheidsbehoeften te omvatten van personen met een beperking in de context van illustratie bij het onderwijs.

(22)

Het gebruik van werken of andere materialen krachtens de uitzondering of beperking, enkel met het oog op illustratie bij het onderwijs als bepaald in deze richtlijn, mag alleen plaatsvinden in het kader van onderwijs- en leeractiviteiten die onder de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen vallen, ook tijdens examens of onderwijsactiviteiten die buiten de gebouwen van de onderwijsinstelling plaatsvinden, bijvoorbeeld in een museum, bibliotheek of andere instelling voor cultureel erfgoed, en dient beperkt te blijven tot hetgeen noodzakelijk is voor het doel van deze activiteiten. De uitzondering of beperking dient te gelden voor zowel het gebruik van werken of andere materialen in de klas of elders via digitale middelen, bijvoorbeeld digitale schoolborden of al dan niet met het internet verbonden digitale apparaten, als voor gebruik op afstand via een beveiligde elektronische omgeving, zoals in de context van onlinecursussen of toegang tot lesmateriaal ter aanvulling op een bepaalde cursus. Een veilige elektronische omgeving moet worden begrepen als een digitale onderwijs- en leeromgeving waartoe de toegang wordt beperkt tot het onderwijzend personeel van de onderwijsinstelling en de voor een studieprogramma ingeschreven leerlingen of studenten, met name door middel van passende authenticatieprocedures zoals authenticatie met behulp van een wachtwoord.

(23)

In een aantal lidstaten bestaan, op basis van de tenuitvoerlegging van de in Richtlijn 2001/29/EG bepaalde uitzondering of beperking of op basis van licentieovereenkomsten voor verder gebruik, verschillende regelingen om het educatief gebruik van werken en andere materialen te vergemakkelijken. Deze regelingen zijn doorgaans ontwikkeld rekening houdend met de behoeften van onderwijsinstellingen en verschillende onderwijsniveaus. Hoewel het van essentieel belang is het toepassingsgebied van de nieuwe verplichte uitzondering of beperking met betrekking tot digitale vormen van gebruik en grensoverschrijdende onderwijsactiviteiten te harmoniseren, kunnen de regelingen voor de tenuitvoerlegging verschillen naargelang van de lidstaat, voor zover zij geen belemmering vormen voor de effectieve toepassing van de uitzondering of beperking of voor grensoverschrijdende gebruik. De lidstaten moeten bijvoorbeeld de mogelijkheid behouden om te verlangen dat bij het gebruik van werken of andere materialen de morele rechten van auteurs en uitvoerende kunstenaars in acht worden genomen. Dit moet de lidstaten de mogelijkheid bieden om voort te bouwen op de bestaande regelingen op nationaal niveau. Met name kunnen de lidstaten besluiten de toepassing van de uitzondering of beperking geheel of gedeeltelijk afhankelijk te stellen van de beschikbaarheid van passende licenties, die voor ten minste dezelfde vormen van gebruik gelden als die welke volgens de uitzondering of beperking zijn toegestaan. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat wanneer licenties enkel ten dele de vormen van gebruik bestrijken die volgens de uitzondering of beperking zijn toegestaan, de uitzondering of beperking blijft gelden voor alle andere vormen van gebruik.

Lidstaten kunnen dit mechanisme bijvoorbeeld gebruiken om voorrang te geven aan licenties voor materialen die in de eerste plaats bedoeld zijn voor de onderwijsmarkt of aan licenties voor bladmuziek. Om te voorkomen dat de aanpak waarbij de toepassing van de uitzondering afhankelijk wordt gesteld van de beschikbaarheid van licenties leidt tot rechtsonzekerheid of een administratieve last voor onderwijsinstellingen, moeten de lidstaten die voor deze aanpak kiezen, concrete maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat licentieregelingen voor digitale vormen van gebruik van werken of andere materialen die bedoeld zijn voor illustratie bij onderwijs, vlot beschikbaar zijn en dat onderwijsinstellingen op de hoogte zijn van het bestaan van dergelijke licentieregelingen. Dergelijke licentieregelingen moeten inspelen op de behoeften van onderwijsinstellingen. Ook kunnen er informatiehulpmiddelen worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de bestaande licentieregelingen zichtbaar zijn. Deze regelingen kunnen bijvoorbeeld worden gebaseerd op collectieve licenties of verruimde collectieve licenties om te vermijden dat onderwijsinstellingen zelf met de afzonderlijke rechthebbenden moeten onderhandelen. Om rechtszekerheid te bieden, moeten de lidstaten verduidelijken onder welke voorwaarden onderwijsinstellingen beschermde werken of andere materialen op grond van die uitzondering mogen gebruiken, en wanneer zij wel met een licentieregeling dienen te werken.

(24)

Het moet de lidstaten vrijstaan om erin te voorzien dat rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen voor het digitale gebruik van hun werken of andere materialen krachtens de in deze richtlijn bepaalde uitzondering of beperking voor illustratie bij het onderwijs. Bij de berekening van de omvang van een billijke compensatie, moet onder meer naar behoren rekening worden gehouden met de onderwijsdoelstellingen van de lidstaten en de schade voor de rechthebbenden. lidstaten die besluiten te voorzien in een billijke compensatie, moeten het gebruik bevorderen van systemen die onderwijsinstellingen geen administratieve last bezorgen.

(25)

Instellingen voor cultureel erfgoed houden zich bezig met het behoud van hun collecties voor toekomstige generaties. Voor het behoud van een werk of ander materiaal in de collectie van een instelling voor cultureel erfgoed, kan het nodig zijn om een reproductie te maken, waarvoor dan de toestemming van de betrokken rechthebbenden nodig is. Digitale technologieën bieden nieuwe mogelijkheden om het erfgoed te behouden dat in deze collecties vervat ligt, maar brengen ook nieuwe uitdagingen mee. Om in te spelen op deze nieuwe uitdagingen moet het bestaand rechtskader worden aangepast en moet worden voorzien in een verplichte uitzondering op het reproductierecht, zodat zulke handelingen met het oog op behoud door dergelijke instellingen mogelijk worden.

(26)

Het bestaan van een uiteenlopende aanpak in de lidstaten met betrekking tot reproductiehandelingen voor behoud door instellingen voor cultureel erfgoed, vormt een belemmering voor deze instellingen om binnen de interne markt over de grenzen heen samen te werken, middelen voor behoud te delen en grensoverschrijdende netwerken op te richten voor behoud, hetgeen leidt tot een inefficiënt gebruik van middelen. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor het behoud van het cultureel erfgoed.

(27)

Het is derhalve noodzakelijk dat de lidstaten voorzien in een uitzondering zodat instellingen voor cultureel erfgoed in hun collecties werken en andere materialen die permanent deel uitmaken van hun collecties, met het oog op behoud kunnen reproduceren, bijvoorbeeld om rekening te houden met technologische veroudering of aantasting van de oorspronkelijke dragers of om werken en andere materialen te verzekeren. Op basis van een dergelijke uitzondering moet het mogelijk zijn kopieën te maken door middel van de geschikte instrumenten, middelen of technologieën voor behoud, in welke vorm of via welk medium dan ook, in het vereiste aantal en op elk moment in de levenscyclus van een werk of ander materiaal en voor zover dit noodzakelijk is met het oog op behoud. Voor door instellingen voor cultureel erfgoed verrichte reproductiehandelingen met andere doeleinden dan het behoud van werken en andere materialen in hun vaste collecties moet de toestemming van rechthebbenden verplicht blijven, tenzij deze handelingen zijn toegestaan op grond van andere in het Unierecht bepaalde uitzonderingen of beperkingen.

(28)

Instellingen voor cultureel erfgoed beschikken niet altijd over de technische middelen of ervaring om zelf de handelingen uit te voeren die nodig zijn voor het behoud van hun collecties, met name in de digitale omgeving, en zouden hiervoor andere culturele instellingen en andere derde partijen om ondersteuning kunnen vragen. In het kader van de in deze richtlijn vastgestelde uitzondering met het oog op behoud moeten instellingen voor cultureel erfgoed de mogelijkheid krijgen om ook derde partijen, ook als deze zijn gevestigd in andere lidstaten, in te schakelen om in hun plaats en onder hun verantwoordelijkheid de kopieën te maken.

(29)

Voor de toepassing van deze richtlijn worden werken en andere materialen geacht permanent deel uit te maken van de collectie van een instelling voor cultureel erfgoed wanneer kopieën van deze werken of andere materialen eigendom zijn of permanent in het bezit zijn van die instelling, bijvoorbeeld ten gevolge van een overdracht van eigendom of een licentieovereenkomst, een wettelijke depotplicht of regelingen inzake permanente uitleen.

(30)

Instellingen voor cultureel erfgoed moeten baat hebben bij een duidelijk kader voor de digitalisering en verspreiding, ook over de grenzen heen, van werken of andere materialen die voor de toepassing van deze richtlijn geacht worden niet of niet meer in de handel te zijn. Wegens de specifieke kenmerken van de collecties van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, en het grote aantal werken en andere materialen waarvan sprake is bij massadigitaliseringsprojecten, kan het echter zeer moeilijk zijn de voorafgaande toestemming van de individuele rechthebbenden te verkrijgen. Dit kan bijvoorbeeld te wijten zijn aan de ouderdom van de werken of andere materialen, hun geringe commerciële waarde of het feit dat zij nooit voor commerciële doeleinden bestemd waren of nooit commercieel zijn geëxploiteerd. Er moeten dan ook maatregelen worden genomen om bepaalde vormen van gebruik van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn en die zich permanent in collecties van instellingen voor cultureel erfgoed bevinden, te vergemakkelijken.

(31)

In alle lidstaten moeten wettelijke mechanismen aanwezig zijn die toestaan dat licenties voor bepaalde vormen van gebruik van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, en die worden uitgegeven aan instellingen voor cultureel erfgoed door relevante en voldoende representatieve organisaties voor collectief beheer, ook van toepassing zijn op de rechten van rechthebbenden die hiertoe geen representatieve organisatie voor collectief beheer hebben gemachtigd. Het moet op grond van deze richtlijn mogelijk zijn dat dergelijke licenties gelden voor alle lidstaten.

(32)

De bij deze richtlijn in het leven geroepen bepalingen over collectieve licentieverlening voor werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, bieden wellicht geen oplossing voor alle gevallen waarin instellingen voor cultureel erfgoed problemen ondervinden bij het verkrijgen van de nodige toestemmingen van rechthebbenden voor het gebruik van dergelijke werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien er voor bepaalde soorten werken of andere materialen geen praktijk van collectief rechtenbeheer bestaat of indien de desbetreffende organisatie voor collectief beheer niet voldoende representatief is voor de categorie van rechthebbenden en rechten in kwestie. In dergelijke specifieke gevallen moet het voor instellingen voor cultureel erfgoed mogelijk zijn om werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn en zich permanent in hun collectie bevinden, online beschikbaar te stellen in alle lidstaten op grond van een geharmoniseerde uitzondering op of beperking van het auteursrecht en de naburige rechten. Het is belangrijk dat vormen van gebruik in het kader van een dergelijke uitzondering of beperking alleen plaatsvinden wanneer er aan bepaalde voorwaarden, met name met betrekking tot de beschikbaarheid van licentieregelingen, is voldaan. Een gebrek aan overeenstemming over de voorwaarden van de licentie mag niet worden beschouwd als een gebrek aan beschikbaarheid van op licenties gebaseerde oplossingen.

(33)

De lidstaten moeten binnen het in deze richtlijn vastgestelde kader flexibiliteit krijgen om het specifieke soort licentiemechanisme te kiezen, zoals verruimde collectieve licentieverlening of vermoedens van vertegenwoordiging, dat ze invoeren voor het gebruik door instellingen voor cultureel erfgoed van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, in overeenstemming met hun juridische tradities, praktijken of omstandigheden. De lidstaten moeten tevens flexibiliteit krijgen om vast te stellen aan welke vereisten organisaties voor collectief beheer moeten voldoen om te worden beschouwd als voldoende representatief, zolang die vaststelling gebaseerd is op een significant aantal rechthebbenden van het desbetreffende soort werken of andere materialen die een volmacht hebben gegeven op grond waarvan voor het desbetreffende gebruik licenties mogen worden verleend. Het moet de lidstaten vrijstaan om specifieke regels vast te stellen die gelden voor gevallen waarin meer dan één organisatie voor collectief beheer de desbetreffende werken of andere materialen vertegenwoordigt, en bijvoorbeeld gezamenlijke licenties of een overeenkomst tussen de organisaties in kwestie te verlangen.

(34)

Voor de toepassing van deze mechanismen voor licentieverlening is een strikt en goed functionerend systeem voor collectief beheer belangrijk. Richtlijn 2014/26/EU voorziet in een dergelijk systeem en dat systeem omvat met name regels inzake goed bestuur, transparantie en verslaglegging, alsook regelmatige, zorgvuldige en nauwkeurige verdeling en uitbetaling van de bedragen die aan individuele rechthebbenden verschuldigd zijn.

(35)

Voor alle rechthebbenden moeten er passende waarborgen beschikbaar zijn en zij moeten te allen tijde vóór of tijdens de duur van de licentie of vóór of tijdens de vormen van gebruik die onder de uitzondering of beperking vallen, de mogelijkheid krijgen om de toepassing van het licentiemechanisme dat en de uitzondering of beperking die bij deze richtlijn zijn vastgesteld voor het gebruik van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, uit te sluiten met betrekking tot al hun werken of andere materialen, met betrekking tot alle licenties of alle vormen van gebruik die onder de uitzondering of beperking vallen, met betrekking tot bepaalde werken of andere materialen, of met betrekking tot bepaalde licenties of vormen van gebruik die onder de uitzondering of beperking vallen. De voorwaarden die aan deze licentiemechanismen verbonden worden, mogen de praktische relevantie daarvan voor instellingen voor cultureel erfgoed niet aantasten. Het is belangrijk dat indien een rechthebbende een of meer werken of andere materialen uitsluit van de toepassing van dergelijke mechanismen of een dergelijke uitzondering of beperking, alle lopende vormen van gebruik binnen een redelijke termijn worden beëindigd, en dat indien deze plaatsvinden in het kader van een collectieve licentie, de organisatie voor collectief beheer, zodra zij hierover geïnformeerd is, stopt met het uitgeven van licenties voor de desbetreffende vormen van gebruik. Een dergelijke uitsluiting door de rechthebbenden mag geen afbreuk doen aan hun vorderingen inzake vergoeding voor het daadwerkelijke gebruik van het werk of ander materiaal op grond van de licentie.

(36)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de lidstaten om te bepalen bij wie de juridische verantwoordelijkheid moet liggen wat de kwestie betreft of de licenties van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, en het gebruik ervan, voldoen aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden, alsook de juridische verantwoordelijkheid voor de naleving door de betrokken partijen van de voorwaarden van die licenties.

(37)

Gelet op de diversiteit van de werken en andere materialen in de collecties van instellingen voor cultureel erfgoed is het van belang dat de mechanismen voor licentieverlening en de in deze richtlijn bepaalde uitzondering of beperking beschikbaar zijn en in de praktijk kunnen worden ingezet voor verschillende soorten werken en andere materialen, waaronder foto's, software, fonogrammen, audiovisuele werken en unieke kunstwerken, ook wanneer deze nooit in de handel verkrijgbaar zijn geweest. Tot werken die nooit in de handel zijn geweest kunnen posters, folders, loopgravenkranten of audiovisuele werken van amateurs worden gerekend, maar ook niet-gepubliceerde werken of andere materialen, onverminderd andere toepasselijke wettelijke restricties, zoals nationale regels inzake morele rechten. Indien een van de verschillende versies van een werk of ander materiaal, zoals latere edities van een literair werk en verschillende versies van een cinematografisch werk, of een van de verschillende uitgaven, zoals een digitale en een geprinte uitgave van hetzelfde werk, beschikbaar is, mag dat werk of ander materiaal niet worden beschouwd als niet of niet meer in de handel. De commerciële beschikbaarheid van bewerkingen daarentegen, waaronder anderstalige versies of audiovisuele bewerkingen van een literair werk, mag niet uitsluiten dat een werk of ander materiaal in een bepaalde taal niet of niet meer in de handel wordt geacht te zijn. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van verschillende soorten werken en andere materialen wat de wijze van publicatie en distributie betreft, en om de bruikbaarheid van deze mechanismen te bevorderen, kan het zijn dat specifieke voorschriften en procedures moeten worden ingesteld voor de praktische toepassing van die mechanismen voor licentieverlening, zoals een voorgeschreven periode die moet zijn verstreken sinds het werk of ander materiaal voor het eerst in de handel verkrijgbaar was. Wanneer lidstaten dergelijke voorschriften en procedures instellen, is het passend dat zij rechthebbenden, instellingen voor cultureel erfgoed en organisaties voor collectief beheer hierover raadplegen.

(38)

Bij het bepalen van het al dan niet of al dan niet meer in de handel zijn van werken of andere materialen moet een redelijke inspanning worden vereist om te beoordelen of zij voor het publiek beschikbaar zijn via de gebruikelijke handelskanalen, waarbij rekening moet worden gehouden met de kenmerken van een specifiek werk of ander materiaal of van de specifieke reeks werken of andere materialen. Het moet de lidstaten vrijstaan om te bepalen wie verantwoordelijk is voor het verrichten van die redelijke inspanning. De redelijke inspanning mag geen herhaaldelijk optreden vereisen, maar er moet wel rekening worden gehouden met alle eenvoudig te verkrijgen bewijzen van de toekomstige beschikbaarheid van werken of andere materialen via de gebruikelijke handelskanalen. Een beoordeling per werk mag alleen worden verlangd indien dit redelijk wordt geacht gelet op de beschikbaarheid van relevante informatie, de waarschijnlijkheid van commerciële beschikbaarheid en de verwachte transactiekosten. De controle van de beschikbaarheid van een werk of ander materiaal moet normaal gesproken plaatsvinden in de lidstaat waar de instelling voor cultureel erfgoed is gevestigd, tenzij grensoverschrijdende controle redelijk wordt geacht, bijvoorbeeld in gevallen waarin er eenvoudig te verkrijgen informatie is dat een literair werk voor het eerst is uitgegeven in een bepaalde taalversie in een andere lidstaat. In veel gevallen kan de status van niet of niet meer in de handel zijnd werk of ander materiaal worden bepaald door middel van een evenredig mechanisme, zoals een steekproef. De beperkte beschikbaarheid van een werk of ander materiaal, zoals zijn beschikbaarheid in tweedehandswinkels, of de theoretische mogelijkheid om een licentie te verkrijgen voor een werk of ander materiaal, mag niet worden beschouwd als beschikbaarheid voor het publiek via de gebruikelijke handelskanalen.

(39)

Volgens de internationale geplogenheden mogen het mechanisme voor licentieverlening en de uitzondering of beperking voor digitalisering en verspreiding van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, als vastgesteld in deze richtlijn, niet gelden voor een reeks werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn wanneer er bewijs beschikbaar is dat erop wijst dat de reeks voornamelijk bestaat uit werken of andere materialen van derde landen, tenzij de betrokken organisatie voor collectief beheer voldoende representatief is voor dat derde land, bijvoorbeeld door middel van een representatieovereenkomst. Die beoordeling zou kunnen worden gebaseerd op het bewijs dat beschikbaar is na het leveren van een redelijke inspanning om te bepalen of de werken of andere materialen niet of niet meer in de handel zijn, zonder dat er naar verder bewijs hoeft te worden gezocht. Een beoordeling per werk van de oorsprong van de werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn mag alleen worden verlangd voor zover een beoordeling per werk ook nodig is voor het leveren van de redelijke inspanning om de commerciële beschikbaarheid ervan te bepalen.

(40)

De contracterende instellingen voor cultureel erfgoed en de organisaties voor collectief beheer moeten de vrijheid hebben om samen het territoriale toepassingsgebied van de licenties, waaronder de mogelijkheid om de licentie te laten gelden voor alle lidstaten, de vergoeding voor de licentie en de toegestane vormen van gebruik overeen te komen. Vormen van gebruik die in een dergelijke licentie worden opgenomen mogen geen winstoogmerk hebben, evenmin wanneer door de instelling voor cultureel erfgoed kopieën worden verspreid, bijvoorbeeld in het kader van promotiemateriaal voor een tentoonstelling. Tegelijkertijd mogen de volgens het mechanisme van deze richtlijn verleende licenties niet verhinderen dat instellingen voor cultureel erfgoed de kosten dekken voor de licentie en de digitalisering en verspreiding van de onder de licentie vallende werken of andere materialen, aangezien de digitalisering van de collecties van instellingen voor cultureel erfgoed aanzienlijke investeringen kan inhouden.

(41)

Er moet op passende wijze, indien nodig zowel voor als tijdens het gebruik op grond van een licentie of op grond van de uitzondering of beperking, informatie worden bekendgemaakt over het huidige en toekomstige gebruik van werken en andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn door instellingen voor cultureel erfgoed op basis van deze richtlijn, en over de bestaande regelingen voor alle rechthebbenden om de toepassing van licenties of de uitzondering of beperking op hun werken of andere materialen uit te sluiten. Een dergelijke bekendmaking is vooral belangrijk bij grensoverschrijdend gebruik binnen de interne markt. Daarom is het passend te voorzien in de oprichting van één enkel publiek toegankelijk onlineportaal voor de Unie om deze informatie gedurende een redelijke termijn voor het publiek beschikbaar te stellen voordat het gebruik plaatsvindt. Een dergelijk portaal moet het voor rechthebbenden eenvoudiger maken om de toepassing van licenties of van de uitzondering of beperking op hun werken of andere materialen uit te sluiten. Krachtens Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) wordt het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie belast met bepaalde taken en activiteiten, die het met behulp van de eigen begrotingsmiddelen financiert en die erop gericht zijn de activiteiten van nationale autoriteiten, de private sector en de instellingen van de Unie te faciliteren en te ondersteunen bij het bestrijden maar ook bij het voorkomen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Daarom is het aangewezen een beroep te doen op dat Bureau voor de oprichting en het beheer van een portaal waar deze informatie beschikbaar wordt gesteld.

Naast het beschikbaar stellen van de informatie via het portaal, kan het nodig zijn om per geval verdere passende publiciteitsmaatregelen te nemen om de betrokken rechthebbenden hiervan bewuster te maken, bijvoorbeeld door het gebruik van aanvullende communicatiekanalen om een breder publiek te bereiken. De noodzaak, de aard en de geografische reikwijdte van de aanvullende publiciteitsmaatregelen moeten afhangen van de kenmerken van de desbetreffende werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, de voorwaarden van de licenties of het soort gebruik op grond van de uitzondering of beperking, en de bestaande praktijken in de lidstaten. De publiciteitsmaatregelen moeten doeltreffend zijn zonder dat elke rechthebbende individueel hoeft te worden geïnformeerd.

(42)

Om ervoor te zorgen dat de in deze richtlijn vastgestelde mechanismen voor licentieverlening voor werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn relevant zijn en correct werken, dat rechthebbenden voldoende bescherming wordt geboden, dat licenties voldoende bekendheid krijgen en dat de rechtszekerheid ten aanzien van de representativiteit van organisaties voor collectief beheer en de categorisering van werken wordt gewaarborgd, dienen de lidstaten sectorspecifiek overleg met belanghebbenden te stimuleren.

(43)

De in deze richtlijn opgenomen maatregelen om de collectieve licentieverlening te vereenvoudigen van rechten voor werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn en zich in de vaste collecties van instellingen voor cultureel erfgoed bevinden, mogen geen afbreuk doen aan het gebruik van deze werken of andere materialen op grond van uitzonderingen of beperkingen bepaald in het Unierecht of op grond van andere verruimde licenties, wanneer deze licenties niet zijn gebaseerd op de status van niet of niet meer in de handel zijnd werk van de desbetreffende werken of andere materialen. Die maatregelen mogen ook geen afbreuk doen aan nationale mechanismen voor het gebruik van werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn op basis van licenties tussen organisaties voor collectief beheer en gebruikers die geen instelling voor cultureel erfgoed zijn.

(44)

Mechanismen voor collectieve licentieverlening met een verruimd effect laten een organisatie voor collectief beheer toe om namens rechthebbenden licenties aan te bieden als een orgaan voor collectieve licentieverlening, ongeacht of rechthebbenden de organisatie hiervoor toestemming hebben gegeven. Systemen die zijn gebaseerd op mechanismen zoals verruimde collectieve licentieverlening, wettelijke mandaten of vermoedens van vertegenwoordiging, zijn in meerdere lidstaten een algemeen aanvaard gebruik en kunnen op verschillende gebieden worden gebruikt. Een goed functionerend kader voor auteursrechten dat werkt voor alle partijen vereist de beschikbaarheid van evenredige, wettelijke mechanismen voor de licentieverlening ten aanzien van werken of andere materialen. De lidstaten moeten daarom kunnen gebruikmaken van oplossingen waarbij organisaties voor collectief beheer licenties mogen aanbieden die gelden voor mogelijk een groot aantal werken of andere materialen voor bepaalde soorten gebruik, en waarbij zij de opbrengsten uit die licenties mogen verdelen onder de rechthebbenden, overeenkomstig Richtlijn 2014/26/EU.

(45)

Gelet op de aard van sommige vormen van gebruik, samen met het vaak grote aantal werken of andere materialen in kwestie, zijn de transactiekosten van individuele vereffening van rechten met elke betrokken rechthebbende buitensporig hoog. Het is bijgevolg onwaarschijnlijk dat, zonder effectieve mechanismen voor collectieve licentieverlening, alle transacties op de gebieden in kwestie die nodig zijn om het gebruik van die werken of andere materialen mogelijk te maken, zouden plaatsvinden. Verruimde collectieve licentieverlening door organisaties voor collectief beheer en soortgelijke mechanismen kunnen het mogelijk maken om overeenkomsten af te sluiten op de gebieden waar collectieve licentieverlening op grond van toestemming door rechthebbenden geen toereikende oplossing biedt om het gebruik van alle werken of andere materialen te omvatten. Deze mechanismen vormen een aanvulling op het collectief rechtenbeheer gebaseerd op de individuele toestemming van rechthebbenden, door in bepaalde gevallen volledige rechtszekerheid te bieden aan gebruikers. Tegelijkertijd bieden ze rechthebbenden de kans om de vruchten te plukken van het rechtmatige gebruik van hun werken.

(46)

Gezien het toenemende belang van de mogelijkheid om flexibele licentieregelingen te kunnen aanbieden in het digitale tijdperk, en het toenemende gebruik van dergelijke regelingen, moeten lidstaten kunnen voorzien in mechanismen voor licentieverlening die organisaties voor collectief beheer toestaan om op vrijwillige basis licentieovereenkomsten te sluiten, ongeacht of alle rechthebbenden de betrokken organisatie toestemming hebben gegeven om dit te doen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben zulke mechanismen te behouden en in te voeren overeenkomstig hun nationale gewoonten, praktijken of omstandigheden, met inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde waarborgen en in overeenstemming met het Unierecht en de internationale verplichtingen van de Unie. Die mechanismen mogen alleen van toepassing zijn op het grondgebied van de lidstaat in kwestie, tenzij anders is bepaald in het Unierecht. De lidstaten moeten bij het kiezen van het specifieke soort mechanisme dat wordt ingevoerd, over flexibiliteit beschikken om ervoor te zorgen dat licenties voor werken of andere materialen ook gelden voor de rechten van rechthebbenden die de organisatie die de overeenkomst sluit geen toestemming hebben gegeven, op voorwaarde dat een dergelijk mechanisme in overeenstemming is met het Unierecht, waaronder de in Richtlijn 2014/26/EU vastgestelde regels inzake het collectieve beheer van rechten. In het bijzonder moet met deze mechanismen tevens worden gewaarborgd dat artikel 7 van Richtlijn 2014/26/EU van toepassing is op rechthebbenden die geen lid zijn van de organisatie die de overeenkomst sluit. Voor dergelijke mechanismen kan ook worden gedacht aan verruimde collectieve licentieverlening, wettelijke mandaten en vermoedens van vertegenwoordiging. De bepalingen van deze richtlijn inzake collectieve licentieverlening mogen geen afbreuk doen aan de bestaande mogelijkheid voor lidstaten om verplicht collectief rechtenbeheer toe te passen of andere mechanismen voor collectieve licentieverlening met een verruimd effect, zoals het mechanisme dat is opgenomen in artikel 3 van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (12).

(47)

Het is belangrijk dat mechanismen voor collectieve licentieverlening met een verruimd effect enkel worden toegepast binnen welomschreven toepassingsgebieden waar het doorgaans dermate lastig en inefficiënt is om op individuele basis toestemming te verkrijgen van rechthebbenden dat het vanwege de aard van het gebruik of het soort werken of andere materialen in kwestie onwaarschijnlijk is dat de vereiste licentietransactie, te weten één met een licentie die geldt voor alle betrokken rechthebbenden, daadwerkelijk plaatsvindt. Dergelijke mechanismen moeten gebaseerd zijn op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria ten aanzien van de behandeling van rechthebbenden, waaronder rechthebbenden die geen lid zijn van de organisatie voor collectief beheer. In het bijzonder mag het loutere feit dat de betrokken rechthebbenden geen staatsburgers of inwoners zijn van of niet gevestigd zijn in de lidstaat van de gebruiker die een licentie aanvraagt, op zichzelf geen reden zijn om de vereffening van rechten als dermate lastig en inefficiënt te beschouwen dat zij het gebruik van deze mechanismen rechtvaardigt. Net zo belangrijk is dat het onder de licentie vallend gebruik geen negatieve gevolgen heeft voor de economische waarde van de relevante rechten en de rechthebbenden geen aanzienlijke commerciële voordelen ontzegt.

(48)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er passende waarborgen zijn om de rechtmatige belangen van rechthebbenden te beschermen die de organisatie die de licentie aanbiedt hiertoe niet hebben gemachtigd, en dat die waarborgen op niet-discriminerende wijze worden toegepast. Meer bepaald moet die organisatie, op basis van een toestemming van rechthebbenden, voldoende representatief zijn in de soorten werken of andere materialen en voor de rechten die het voorwerp uitmaken van de licentie, om het verruimde effect van de mechanismen te rechtvaardigen. De lidstaten moeten overeenkomstig Richtlijn 2014/26/EU de vereisten vaststellen waaraan deze organisaties moeten voldoen om voldoende representatief te worden geacht, waarbij rekening moet worden gehouden met het soort rechten die door de organisatie worden beheerd, de vraag of de organisatie in staat is de rechten doeltreffend te beheren, de creatieve sector waarin de organisatie opereert, en de vraag of de organisatie in het betrokken soort werken of andere materialen een aanzienlijk aantal rechthebbenden vertegenwoordigt die een mandaat hebben gegeven voor de licentieverlening van het soort gebruik in kwestie. Om rechtszekerheid te bieden en vertrouwen in de mechanismen te waarborgen, moet het de lidstaten zijn toegestaan om te bepalen bij wie de juridische verantwoordelijkheid moet liggen voor onder de licentieovereenkomst vallende vormen van gebruik. Gelijke behandeling moet worden gewaarborgd voor alle rechthebbenden wier werken worden geëxploiteerd op grond van de licentie, met name met betrekking tot toegang tot informatie over de licentie en de verdeling van de vergoeding. Publiciteitsmaatregelen moeten tijdens de volledige duur van de licentie plaatsvinden en mogen aan gebruikers, organisaties voor collectief beheer of rechthebbenden geen buitensporige administratieve lasten opleggen, en met dien verstande dat niet elke rechthebbende individueel hoeft te worden geïnformeerd.

Om ervoor te zorgen dat rechthebbenden gemakkelijk de zeggenschap over hun werken kunnen terugkrijgen, en om elk gebruik van hun werken dat hun belangen zou schaden te voorkomen, is het van essentieel belang dat rechthebbenden een effectief middel wordt geboden om, zowel vóór het sluiten van een licentieovereenkomst als tijdens de duur van de licentie, de toepassing van deze mechanismen op hun werk of ander materiaal voor alle vormen van gebruik en werken of andere materialen, of voor specifieke vormen van gebruik en werken of andere materialen, uit te sluiten. In een dergelijk geval moeten alle lopende gevallen van gebruik binnen een redelijke termijn worden beëindigd. Een dergelijke uitsluiting door de rechthebbenden mag geen afbreuk doen aan hun vorderingen inzake vergoeding voor het daadwerkelijke gebruik van het werk of ander materiaal op grond van de licentie. De lidstaten moeten ook kunnen besluiten dat het gepast is aanvullende maatregelen te nemen om rechthebbenden te beschermen. Hierbij kan worden gedacht aan het bevorderen van informatie-uitwisseling tussen organisaties voor collectief beheer en andere geïnteresseerde partijen in de gehele Unie om deze mechanismen en de mogelijkheid voor rechthebbenden om hun werken of andere materialen van deze mechanismen uit te sluiten, onder de aandacht te brengen.

(49)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het doel en de reikwijdte van licenties die op grond van de mechanismen voor collectieve licentieovereenkomsten met een verruimd effect worden verleend, en de mogelijke vormen van gebruik ervan, altijd zorgvuldig en duidelijk in de wetgeving worden gedefinieerd, of, indien de onderliggende wetgeving een algemene bepaling is, in de licentiepraktijken die worden toegepast op grond van dergelijke algemene bepalingen, of in de verleende licenties. De mogelijkheid om een licentie te exploiteren uit hoofde van deze mechanismen moet ook worden beperkt tot organisaties voor collectief beheer van rechten die onderworpen zijn aan nationaal recht tot uitvoering van Richtlijn 2014/26/EU.

(50)

Gezien de verschillende tradities en ervaringen met mechanismen voor collectieve licentieverlening met een verruimd effect in de lidstaten en de toepasbaarheid ervan op rechthebbenden ongeacht hun nationaliteit of hun lidstaat van verblijf, is het van belang om op het niveau van de Unie te zorgen voor transparantie en een dialoog over de praktische werking van deze mechanismen, ook wat betreft de doeltreffendheid van waarborgen voor rechthebbenden, de bruikbaarheid van dergelijke mechanismen, het effect ervan op rechthebbenden die geen lid zijn van de organisatie voor collectief beheer, of op rechthebbenden die onderdaan of ingezetene van een andere lidstaat zijn, en de gevolgen voor de grensoverschrijdende dienstverlening, met inbegrip van de mogelijke noodzaak om regels vast te stellen om dergelijke mechanismen een grensoverschrijdend effect te geven op de interne markt. Met het oog op transparantie moet de Commissie regelmatig informatie publiceren over het gebruik van dergelijke mechanismen in het kader van deze richtlijn. De lidstaten die dergelijke mechanismen hebben ingevoerd, moeten de Commissie daarom in kennis stellen van relevante nationale wetgeving en de toepassing daarvan in de praktijk, met inbegrip van het toepassingsgebied en de soorten licentieverlening die zijn ingevoerd op basis van algemene bepalingen, de schaal van de licentieverlening en de betrokken organisaties voor collectief beheer. Dergelijke informatie moet met de lidstaten worden besproken in het in artikel 12, lid 3, van Richtlijn 2001/29/EG bedoelde contactcomité. De Commissie moet een verslag publiceren over het gebruik van dergelijke mechanismen in de Unie en de gevolgen daarvan voor licentieverlening en rechthebbenden, over de verspreiding van culturele content en over de grensoverschrijdende dienstverlening op het gebied van collectief beheer van auteursrechten en naburige rechten, en over de impact op de mededinging.

(51)

Video-on-demanddiensten kunnen een doorslaggevende rol spelen in de verspreiding van audiovisuele werken in de gehele Unie. De beschikbaarheid van dergelijke werken, met name Europese werken, via video-on-demanddiensten is echter nog beperkt. Het sluiten van overeenkomsten over de online-exploitatie van deze werken kan moeilijk zijn vanwege kwesties in verband met de licentieverlening voor rechten. Dergelijke kwesties kunnen bijvoorbeeld opduiken wanneer de houder van de rechten voor een bepaald grondgebied weinig economische prikkels heeft om een werk online te exploiteren en de onlinerechten niet in licentie geeft of niet vrijgeeft, wat ertoe kan leiden dat audiovisuele werken niet beschikbaar zijn op video-on-demanddiensten. Andere problemen kunnen verband houden met bepaalde exploitatiekeuzes.

(52)

Om de licentieverlening voor rechten op audiovisuele werken op video-on-demanddiensten te bevorderen, moeten de lidstaten worden verplicht om te voorzien in een onderhandelingsmechanisme waarin partijen die bereid zijn om een overeenkomst te sluiten, een beroep kunnen doen op de bijstand van een onpartijdige instantie of van een of meer bemiddelaars. Hiertoe moeten de lidstaten een nieuwe instantie kunnen oprichten of een beroep kunnen doen op een bestaande instantie die aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoet. De lidstaten moeten een of meer bevoegde instanties of bemiddelaars kunnen aanwijzen. De instantie of de bemiddelaars moeten de partijen bijeenbrengen en hen met professionele, onpartijdige en externe adviesverlening ondersteunen bij de onderhandelingen. Wanneer bij de onderhandelingen partijen uit verschillende lidstaten betrokken zijn en zij besluiten een beroep te doen op het onderhandelingsmechanisme, dienen zij het van tevoren eens te worden over de lidstaat die bevoegd is. De instantie of de bemiddelaars kunnen de partijen bijeenbrengen om de start van de onderhandelingen te vergemakkelijken of in de loop van de onderhandelingen de sluiting van een overeenkomst te bevorderen. De deelname aan dat onderhandelingsmechanisme en de daaropvolgende sluiting van overeenkomsten moet vrijwillig zijn en mag geen afbreuk doen aan de contractuele vrijheid van de partijen. De lidstaten moeten vrij kunnen beslissen over de specifieke werking van het onderhandelingsmechanisme, met inbegrip van de timing en duur van de bijstand bij de onderhandelingen en de toewijzing van de kosten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de administratieve en financiële lasten evenredig blijven om de efficiëntie van het onderhandelingsmechanisme te garanderen. De lidstaten moeten de dialoog tussen de representatieve organisaties aanmoedigen, maar zij zijn hiertoe niet verplicht.

(53)

Het verstrijken van de beschermingstermijn van een werk leidt ertoe dat dat werk tot het publieke domein gaat behoren en dat de rechten die door het auteursrecht van de Unie ten aanzien van dat werk zijn toegekend, vervallen. Op het gebied van de beeldende kunsten draagt de verspreiding van getrouwe reproducties van werken in het publieke domein bij tot de toegang tot en de bevordering van cultuur en de toegang tot cultureel erfgoed. In de digitale omgeving is de bescherming van dergelijke reproducties door auteursrechten of naburige rechten onverenigbaar met het verstrijken van de auteursrechtelijke bescherming van werken. Bovendien leiden verschillen tussen nationale auteursrechtwetten die de bescherming van dergelijke reproducties regelen tot rechtsonzekerheid en zijn zij van invloed op de grensoverschrijdende verspreiding van werken van beeldende kunst die behoren tot het publieke domein. Bepaalde reproducties van werken van beeldende kunst in het publieke domein mogen daarom niet worden beschermd door auteursrechten of naburige rechten. Dit alles mag voor instellingen voor cultureel erfgoed geen beletsel vormen om reproducties, zoals ansichtkaarten, te verkopen.

(54)

Een vrije en pluralistische pers is van essentieel belang voor de kwaliteit van de journalistiek en de toegang van burgers tot informatie. Zij levert een fundamentele bijdrage tot het publieke debat en de goede werking van een democratische samenleving. De ruime beschikbaarheid van perspublicaties online heeft geleid tot de opkomst van nieuwe onlinediensten, zoals nieuwsaggregatoren en mediamonitoringdiensten, waarvoor het hergebruik van perspublicaties een belangrijk onderdeel van hun bedrijfsmodellen en een bron van inkomsten vormt. Uitgevers van perspublicaties worden geconfronteerd met problemen om licenties voor onlinegebruik van hun publicaties te verlenen aan de aanbieders van dit soort diensten, waardoor het voor hen moeilijker wordt hun investeringen terug te verdienen. Aangezien uitgevers van perspublicaties niet als rechthebbenden worden erkend, zijn het verlenen van licenties en het handhaven van rechten op perspublicaties met betrekking tot onlinegebruik door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij in de digitale omgeving vaak complex en inefficiënt.

(55)

De organisatorische en financiële bijdrage die uitgevers leveren in de aanmaak van perspublicaties dient te worden erkend en verder te worden aangemoedigd om de duurzaamheid van het uitgeversbedrijf te garanderen en zo de beschikbaarheid van betrouwbare informatie te bevorderen. Daarom moet op het niveau van de Unie een geharmoniseerde rechtsbescherming worden ingesteld voor perspublicaties met betrekking tot onlinegebruik door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij, waarbij de huidige regels inzake auteursrecht in het Unierecht die van toepassing zijn op het particuliere en niet-commerciële gebruik van perspublicaties door individuele gebruikers onverlet worden gelaten, ook wanneer die gebruikers perspublicaties online delen. Deze bescherming dient daadwerkelijk te worden gewaarborgd door de invoering in het Unierecht van aan auteursrecht verwante rechten (naburige rechten) voor de reproductie en de beschikbaarstelling voor het publiek van perspublicaties van in een lidstaat gevestigde uitgevers met betrekking tot onlinegebruik door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij in de zin van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (13). De rechtsbescherming voor perspublicaties waarin deze richtlijn voorziet, moet ten goede komen aan uitgevers die gevestigd zijn in een lidstaat en die hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging binnen de Unie hebben.

Het begrip uitgever van perspublicaties moet worden opgevat als omvattende dienstverleners, zoals nieuwsuitgevers of persagentschappen, die perspublicaties in de zin van deze richtlijn publiceren.

(56)

Voor de toepassing van deze richtlijn dient het begrip "perspublicatie" aldus te worden gedefinieerd dat het alleen betrekking heeft op journalistieke publicaties, uitgegeven in welke media dan ook, met inbegrip van papieren media, in het kader van een economische activiteit die krachtens het Unierecht een dienstverlening vormt. De perspublicaties die hieronder moeten worden begrepen, zijn bijvoorbeeld dag-, week- of maandbladen met een algemene of specifieke inhoud, met inbegrip van abonnementgebaseerde bladen, en websites voor nieuws. Perspublicaties bevatten meestal literaire werken maar steeds vaker ook andere soorten werken en andere materialen, met name foto's en video's. Periodieke publicaties die voor wetenschappelijke of academische doeleinden worden uitgegeven, zoals wetenschappelijke bladen, mogen niet vallen onder de bescherming die krachtens deze richtlijn aan perspublicaties wordt verleend. Die bescherming mag ook niet van toepassing zijn op websites, zoals blogs, die informatie verstrekken in het kader van een activiteit die niet wordt uitgevoerd op initiatief van of onder redactionele verantwoordelijkheid en controle van een dienstverlener, zoals een nieuwsuitgever.

(57)

De krachtens deze richtlijn aan uitgevers van perspublicaties verleende rechten dienen dezelfde strekking te hebben als de in Richtlijn 2001/29/EG bedoelde rechten van reproductie en beschikbaarstelling voor het publiek, voor zover het om onlinegebruik door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij gaat. De aan de uitgevers van perspublicaties verleende rechten mogen zich niet uitstrekken tot handelingen van hyperlinking. Zij mogen zich evenmin uitstrekken tot de zuivere feiten waarover in de perspublicaties wordt bericht. De krachtens deze richtlijn aan uitgevers van perspublicaties verleende rechten moeten ook worden onderworpen aan dezelfde bepalingen inzake uitzonderingen en beperkingen als die welke gelden voor de in Richtlijn 2001/29/EG bedoelde rechten, waaronder de uitzondering in het geval van citaten ten behoeve van kritieken of recensies, als bepaald in artikel 5, lid 3, onder d), van die richtlijn.

(58)

Het gebruik van perspublicaties door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij kan bestaan in het gebruik van volledige publicaties of artikelen, maar ook van delen van perspublicaties. Dergelijk gebruik van delen van perspublicaties heeft ook aan economische relevantie gewonnen. Tegelijkertijd is het mogelijk dat het gebruik van afzonderlijke woorden of zeer korte fragmenten van perspublicaties door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij de investeringen van uitgevers van perspublicaties in de productie van content niet ondermijnt. Daarom is het passend te bepalen dat het gebruik van afzonderlijke woorden of zeer korte fragmenten van perspublicaties niet onder het toepassingsgebied van de rechten van deze richtlijn dient te vallen. Aangezien aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij massaal perspublicaties aggregeren en gebruiken, is het belangrijk dat de uitsluiting van zeer korte fragmenten zodanig wordt geïnterpreteerd dat de doeltreffendheid van de in deze richtlijn bepaalde rechten niet wordt aangetast.

(59)

De bescherming die uit hoofde van deze richtlijn aan uitgevers van perspublicaties wordt verleend, mag geen afbreuk doen aan de rechten van auteurs en andere rechthebbenden op de daarin opgenomen werken en andere materialen, ook wat betreft de reikwijdte waarin auteurs en andere rechthebbenden hun werken of andere materialen onafhankelijk van de perspublicatie waarvan deze deel uitmaken, kunnen exploiteren. Daarom mag het voor uitgevers van perspublicaties niet mogelijk zijn zich te beroepen op de hun krachtens deze richtlijn verleende bescherming ten aanzien van auteurs en andere rechthebbenden of ten aanzien van andere gebruikers die dezelfde werken of andere materialen mogen gebruiken. Dit moet gelden onverminderd contractuele regelingen tussen uitgevers van perspublicaties enerzijds en auteurs en andere rechthebbenden anderzijds. Auteurs wier werken zijn opgenomen in een perspublicatie, moeten recht hebben op een gepast aandeel van de inkomsten die persuitgevers ontvangen voor het gebruik van hun perspublicaties door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Dat moet de nationale wetgeving inzake eigendom of de uitoefening van rechten in het kader van arbeidsovereenkomsten onverlet laten, mits die wetgeving in overeenstemming is met het recht van de Unie.

(60)

Uitgevers, waaronder uitgevers van perspublicaties, boeken of wetenschappelijke werken en muziekpublicaties, ontplooien hun activiteiten vaak op basis van de overdracht van de rechten van auteurs krachtens overeenkomsten of wettelijke regelingen. In dat verband verrichten uitgevers een investering met het oog op de exploitatie van de in hun publicaties vervatte werken en kunnen zij in sommige gevallen van inkomsten verstoken blijven wanneer het gebruik van deze werken onder een uitzondering of beperking valt, zoals in het geval van kopiëren voor privégebruik en reprografie, met inbegrip van de overeenkomstige bestaande nationale regelingen voor reprografie in de lidstaten, of onder openbare-uitleenregelingen. In diverse lidstaten wordt de compensatie voor onder deze uitzonderingen of beperkingen vallende vormen van gebruik gedeeld tussen auteurs en uitgevers. Om rekening te houden met deze situatie en om de rechtszekerheid voor alle betrokken partijen te verbeteren, biedt deze richtlijn de lidstaten die over bestaande regelingen voor het delen van compensatie tussen auteurs en uitgevers beschikken, de mogelijkheid om deze te handhaven. Dit is met name van belang voor de lidstaten die al vóór 12 november 2015 over dergelijke mechanismen voor het delen van compensatie beschikten, ook al wordt de compensatie in andere lidstaten niet gedeeld en uitsluitend toegekend aan auteurs overeenkomstig het nationale cultuurbeleid. Hoewel deze richtlijn op niet-discriminerende wijze van toepassing moet zijn op alle lidstaten, moet zij de tradities op dit gebied eerbiedigen en mag zij de lidstaten die thans niet over dergelijke regelingen voor de verdeling van compensatie beschikken, niet verplichten om deze in te voeren. De richtlijn mag geen invloed hebben op bestaande of toekomstige regelingen in de lidstaten op het gebied van vergoedingen in het kader van openbare uitlening.

Voorts moet de richtlijn nationale regelingen inzake het beheer van rechten en vergoedingsrechten onverlet laten, mits deze in overeenstemming zijn met het Unierecht. Alle lidstaten moeten in staat — maar niet verplicht — zijn om te bepalen dat, indien auteurs hun rechten hebben overgedragen of in licentie gegeven aan een uitgever of met hun werken op een andere wijze bijdragen aan een publicatie, en wanneer er systemen bestaan om een compensatie te verlenen voor het nadeel dat zij door de uitzondering of beperking ondervinden, onder meer via organisaties voor collectief beheer die gezamenlijk auteurs en uitgevers vertegenwoordigen, uitgevers recht hebben op een deel van deze compensatie. De lidstaten moeten de vrijheid behouden om te bepalen hoe uitgevers hun aanspraken op compensatie of vergoeding moeten staven, en om de voorwaarden vast te stellen voor de verdeling van die compensatie of vergoeding tussen auteurs en uitgevers in overeenstemming met hun nationale systemen.

(61)

De laatste jaren is de werking van de markt voor online-content complexer geworden. Onlinediensten voor het delen van content met toegang tot een grote hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde content die door gebruikers ervan is geüpload, vormen nu een belangrijke bron van toegang tot online-content. Onlinediensten zijn een middel om de toegang tot culturele en creatieve werken te vergroten en bieden tal van mogelijkheden voor de culturele en creatieve sector om nieuwe bedrijfsmodellen te ontwikkelen. Hoewel ze gevarieerde en eenvoudig toegankelijke content mogelijk maken, brengen ze ook problemen met zich mee wanneer auteursrechtelijk beschermde content wordt geüpload zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbenden. Er bestaat rechtsonzekerheid over de vraag of de aanbieders van dergelijke diensten handelingen verrichten die auteursrechtelijk relevant zijn en toestemming van de rechthebbenden moeten krijgen voor content die wordt geüpload door hun gebruikers die niet over de relevante rechten op de geüploade content beschikken, onverminderd de toepassing van de uitzonderingen en beperkingen waarin het Unierecht voorziet. Die onzekerheid heeft invloed op de mogelijkheid voor rechthebbenden om te bepalen of, en onder welke voorwaarden, hun werken en andere materialen worden gebruikt, alsmede op hun mogelijkheid om voor dergelijk gebruik een passende vergoeding te verkrijgen. Het is daarom van belang de ontwikkeling van de licentiemarkt tussen rechthebbenden en aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content te bevorderen. Die licentieovereenkomsten moeten billijk zijn en een redelijk evenwicht tussen beide partijen bewaren. De rechthebbenden moeten een passende vergoeding krijgen voor het gebruik van hun werken of andere materialen. Aangezien die bepalingen evenwel geen afbreuk mogen doen aan de contractuele vrijheid, mogen de rechthebbenden niet worden verplicht toestemming te geven of licentieovereenkomsten te sluiten.

(62)

Bepaalde diensten van de informatiemaatschappij zijn, als onderdeel van hun normale gebruik, ontworpen om het publiek toegang te verschaffen tot door hun gebruikers geüploade auteursrechtelijk beschermde content of andere materialen. De in deze richtlijn neergelegde definitie van een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content moet uitsluitend gericht zijn op onlinediensten die een belangrijke rol spelen op de markt voor online-content door te concurreren met andere online-contentdiensten, zoals online audio- en videostreamingdiensten, om hetzelfde publiek. De diensten die onder deze richtlijn vallen, zijn diensten waarvan het hoofddoel of een van de hoofddoelen is om auteursrechtelijk beschermde content op te slaan en gebruikers in staat te stellen een grote hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde content te uploaden en te delen met als doel direct of indirect winst te maken door de content te organiseren en te promoten om een groter publiek aan te trekken, onder meer door middel van categorisering en gerichte promotieacties in de content. Dergelijke diensten mogen geen diensten omvatten die een ander hoofddoel hebben dan het in staat stellen van gebruikers om een grote hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde content te uploaden en te delen met als doel winst te maken met deze activiteit. Bij laatstgenoemde diensten gaat het onder meer om elektronischecommunicatiediensten in de zin van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (14), alsook aanbieders van business-to-business-clouddiensten en clouddiensten, waarmee gebruikers content kunnen uploaden voor eigen gebruik, zoals cyberlockers, of onlinemarktplaatsen waarvan de voornaamste activiteit bestaat in onlinedetailverkoop, en die geen toegang verschaffen tot auteursrechtelijk beschermde content.

Aanbieders van diensten als platforms voor het ontwikkelen en delen van opensourcesoftware, wetenschappelijke of onderwijsgegevensbanken zonder winstoogmerk en online-encyclopedieën zonder winstoogmerk moeten ook van de definitie van aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content uitgesloten zijn. Om een hoog niveau van auteursrechtelijke bescherming te waarborgen, dient het in deze richtlijn bedoelde mechanisme voor de vrijstelling van aansprakelijkheid tot slot niet van toepassing te zijn op dienstverleners die hoofdzakelijk tot doel hebben schendingen van het auteursrecht te plegen of te bevorderen.

(63)

De beoordeling of een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content een grote hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde content opslaat en daartoe toegang verschaft, moet per geval worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met een combinatie van factoren, zoals het publiek van de dienst en het aantal door de gebruikers van de dienst geüploade bestanden met auteursrechtelijk beschermde content.

(64)

Het is passend om in deze richtlijn te verduidelijken dat aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content een handeling van mededeling aan het publiek of een handeling van beschikbaarstelling voor het publiek verrichten wanneer zij het publiek toegang verschaffen tot auteursrechtelijk beschermde werken of andere beschermde materialen die door hun gebruikers zijn geüpload. Bijgevolg moeten de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content toestemming krijgen, onder meer via een licentieovereenkomst, van de betrokken rechthebbenden. Dit doet geen afbreuk aan het begrip mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling voor het publiek elders in het Unierecht, noch aan de mogelijke toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, van Richtlijn 2001/29/EG op andere dienstverleners die auteursrechtelijk beschermde content gebruiken.

(65)

Indien aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content aansprakelijk zijn voor handelingen van mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling voor het publiek onder de in deze richtlijn neergelegde voorwaarden, mag artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG niet van toepassing zijn op de aansprakelijkheid die voortvloeit uit de bepaling van deze richtlijn over het gebruik van beschermde content door aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content. Dit mag geen afbreuk doen aan de toepassing van artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG op dergelijke dienstverleners voor doeleinden die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

(66)

Gezien het feit dat aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content toegang verschaffen tot content die niet door hen maar door hun gebruikers wordt geüpload, is het passend te voorzien in een specifiek aansprakelijkheidsmechanisme voor de toepassing van deze richtlijn voor gevallen waarin geen toestemming is verleend. Dit mag geen afbreuk doen aan rechtsmiddelen uit hoofde van het nationale recht voor andere gevallen dan de aansprakelijkheid voor inbreuken op het auteursrecht, noch aan de mogelijkheid voor nationale rechters of administratieve autoriteiten om overeenkomstig het Unierecht bevelen uit te vaardigen. Met name het specifieke stelsel dat van toepassing is op nieuwe aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content met een jaaromzet van minder dan 10 miljoen EUR, waarvan het gemiddelde aantal maandelijkse unieke bezoekers in de Unie maximaal 5 miljoen bedraagt, mag geen invloed hebben op de beschikbaarheid van rechtsmiddelen krachtens Unierecht en nationaal recht. Wanneer aan de dienstverleners geen toestemming is verleend, moeten zij overeenkomstig de strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding alles in het werk stellen om te voorkomen dat op hun diensten niet-toegestane werken en andere materialen, zoals geïdentificeerd door de betrokken rechthebbenden, beschikbaar zijn. Daartoe moeten de rechthebbenden de dienstverleners de relevante en noodzakelijke informatie verstrekken, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de omvang van de rechthebbenden en de aard van hun werken en andere materialen. De maatregelen die de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content in samenwerking met rechthebbenden nemen, mag niet leiden tot de onbeschikbaarheid van niet-inbreukmakende content, met inbegrip van werken of andere beschermde materialen waarvan het gebruik valt onder een licentieovereenkomst of een uitzondering of beperking op het auteursrecht en naburige rechten. De maatregelen die dergelijke aanbieders nemen, mogen derhalve geen gevolgen hebben voor gebruikers die de onlinediensten voor het delen van content gebruiken om op legale wijze informatie te uploaden en toegang tot informatie te krijgen op dergelijke diensten.

De bij deze richtlijn ingestelde verplichtingen mogen er evenmin toe leiden dat de lidstaten een algemene toezichtsverplichting opleggen. Bij de beoordeling of een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content overeenkomstig de strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding alles in het werk heeft gesteld, moet rekening worden gehouden met de vraag of de dienstverlener alle maatregelen heeft genomen die een zorgvuldige exploitant zou hebben genomen om te voorkomen dat niet-toegestane werken of andere materialen op zijn website beschikbaar zijn, rekening houdend met de beste sectorale praktijken en de doeltreffendheid van de genomen maatregelen in het licht van alle relevante factoren en ontwikkelingen, alsook met het evenredigheidsbeginsel. Met het oog op deze beoordeling moet een aantal elementen in overweging worden genomen, zoals de omvang van de dienst en de ontwikkeling van de stand van de techniek inzake de bestaande middelen, inclusief mogelijke toekomstige ontwikkelingen, om te voorkomen dat verschillende soorten content beschikbaar zijn, en de kosten van dergelijke middelen voor de diensten. Afhankelijk van het soort content kunnen er verschillende passende en evenredige middelen zijn om te voorkomen dat niet-toegestane auteursrechtelijk beschermde content beschikbaar komt, en het kan daarom niet worden uitgesloten dat niet-toegestane content in sommige gevallen pas na kennisgeving door de rechthebbenden kan worden vermeden. Door de dienstverleners genomen maatregelen moeten doeltreffend zijn met het oog op de nagestreefde doelstellingen, maar mogen niet verder gaan dan wat nodig is om ervoor te zorgen dat niet-toegestane werken en andere materialen niet of niet langer beschikbaar zijn.

Indien niet-toegestane werken en andere materialen beschikbaar komen ondanks het feit dat in samenwerking met de rechthebbenden alles in het werk is gesteld, zoals vereist door deze richtlijn, moeten de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content aansprakelijk zijn voor de specifieke werken en andere materialen waarvoor zij de relevante en noodzakelijke informatie van de rechthebbenden hebben ontvangen, tenzij die aanbieders aantonen dat zij alles in het werk hebben gesteld overeenkomstig de strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding.

Wanneer er specifieke niet-toegestane werken of andere materialen beschikbaar zijn gekomen op onlinediensten voor het delen van content, moeten de aanbieders van die diensten — ongeacht of alles in het werk is gesteld en of de rechthebbenden van tevoren de relevante en noodzakelijke informatie ter beschikking hebben gesteld — ook aansprakelijk zijn voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek van werken of andere materialen indien zij, na ontvangst van een voldoende onderbouwde mededeling, niet prompt optreden om de toegang tot de werken en andere materialen in kwestie te deactiveren of deze van hun websites te verwijderen. Daarnaast moeten deze aanbieders van onlinediensten voor het delen van content ook aansprakelijk zijn als zij niet kunnen aantonen dat zij alles in het werk hebben gesteld om toekomstige uploads van specifieke niet-toegestane werken te voorkomen, op basis van de relevante en noodzakelijke informatie die door de rechthebbenden voor dat doel is verstrekt.

Wanneer de rechthebbenden de aanbieders van onlinediensten voor het delen van content niet de relevante en noodzakelijke informatie over hun specifieke werken of andere materialen verstrekken of wanneer de rechthebbenden geen mededeling hebben gedaan betreffende het deactiveren van de toegang tot specifieke niet-toegestane werken of andere materialen of het verwijderen ervan en die aanbieders bijgevolg niet alles in het werk kunnen stellen om te voorkomen dat op hun diensten niet-toegestane content beschikbaar komt overeenkomstig de strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding, mogen die dienstverleners niet aansprakelijk worden gesteld voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling voor het publiek van dergelijke niet-geïdentificeerde werken of andere materialen.

(67)

Deze Richtlijn voorziet in regels voor nieuwe onlinediensten, vergelijkbaar met wat is bepaald in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2014/26/EU. De in de onderhavige richtlijn neergelegde regels zijn bedoeld om rekening te houden met het specifieke geval van startende ondernemingen die met uploads van gebruikers werken om nieuwe bedrijfsmodellen te ontwikkelen. Het specifieke stelsel dat van toepassing is op nieuwe dienstverleners met een kleine omzet en een klein publiek moet ten goede komen aan echt nieuwe ondernemingen en moet daarom drie jaar nadat hun diensten voor het eerst online in de Unie beschikbaar zijn geworden, ophouden van toepassing te zijn. Van dat stelsel mag geen misbruik worden gemaakt door middel van regelingen die bedoeld zijn om de voordelen ervan tot na de eerste drie jaar te verlengen. Het mag met name niet van toepassing zijn op nieuwe diensten of diensten die onder een nieuwe naam worden verleend maar de activiteit voortzetten van een reeds bestaande aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content die niet of niet langer voor dat stelsel in aanmerking komt.

(68)

De aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content moeten ten aanzien van de rechthebbenden transparant zijn wat betreft de maatregelen die in het kader van de samenwerking worden genomen. Aangezien de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content verschillende maatregelen kunnen nemen, moeten zij de rechthebbenden op hun verzoek passende informatie verstrekken over de soorten ondernomen acties en de wijze waarop deze acties worden ondernomen. Dergelijke informatie moet specifiek genoeg zijn om de rechthebbenden voldoende transparantie te bieden, zonder afbreuk te doen aan de bedrijfsgeheimen van aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content. Dienstverleners mogen echter niet worden verplicht om de rechthebbenden gedetailleerde en geïndividualiseerde informatie te verstrekken over elk geïdentificeerd werk en ander materiaal. Dit moet gelden onverminderd contractuele regelingen, die specifiekere bepalingen kunnen bevatten over de informatie die moet worden verstrekt als er overeenkomsten tussen dienstverleners en rechthebbenden worden gesloten.

(69)

Wanneer aanbieders van onlinediensten voor het delen van content toestemmingen krijgen, onder meer via licentieovereenkomsten, voor het gebruik van content die de gebruikers van hun dienst op de dienst hebben geüpload, moeten die toestemmingen ook betrekking hebben op de handelingen met een auteursrechtelijke relevantie betreffende uploads door de gebruikers binnen de werkingssfeer van de aan de dienstverleners verleende toestemming, maar alleen in gevallen waarin die gebruikers voor niet-commerciële doeleinden handelen, bijvoorbeeld als zij hun content zonder winstoogmerk delen of als de door hun uploads gegenereerde inkomsten niet significant zijn in verhouding tot de handelingen met een auteursrechtelijke relevantie van de betrokken gebruikers die onder die toestemmingen vallen. Wanneer rechthebbenden gebruikers uitdrukkelijk toestemming hebben verleend om werken of andere materialen te uploaden en beschikbaar te stellen op een onlinedienst voor het delen van content, wordt de handeling van mededeling aan het publiek van de dienstaanbieder toegestaan binnen de werkingssfeer van de door de rechthebbende verleende toestemming. Er mag echter niet ten gunste van de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content van worden uitgegaan dat hun gebruikers alle relevante rechten hebben vereffend.

(70)

De door de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content in samenwerking met de rechthebbenden genomen maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de toepassing van uitzonderingen of beperkingen op het auteursrecht, waaronder met name die welke de vrijheid van meningsuiting van gebruikers garanderen. Gebruikers moeten de mogelijkheid hebben om door gebruikers gegenereerde content te uploaden en beschikbaar te stellen voor de specifieke doeleinden van citeren, kritiek, recensie, karikatuur, parodie of pastiche. Dat is met name van belang om een evenwicht te vinden tussen de grondrechten die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest"), met name de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van kunsten, en het recht op eigendom, met inbegrip van intellectuele eigendom. Die uitzonderingen en beperkingen moeten bijgevolg verplicht worden gesteld om te garanderen dat gebruikers in de gehele Unie uniforme bescherming genieten. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content gebruikmaken van een doeltreffend klacht- en schadevergoedingsmechanisme om het gebruik voor dergelijke specifieke doeleinden te ondersteunen.

De aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content moeten ook doeltreffende en snelle klacht- en schadevergoedingsmechanismen instellen waarmee gebruikers een klacht kunnen indienen over de genomen maatregelen met betrekking tot hun uploads, met name wanneer zij kunnen gebruikmaken van een uitzondering of beperking op het auteursrecht in verband met een upload waartoe de toegang is gedeactiveerd of die is verwijderd. Klachten die in het kader van dergelijke mechanismen worden ingediend, moeten onverwijld worden behandeld en onderworpen zijn aan menselijke toetsing. Wanneer rechthebbenden de diensten verzoeken maatregelen te nemen tegen uploads door gebruikers, bijvoorbeeld het deactiveren van de toegang tot of het verwijderen van geüploade content, moeten zij hun verzoek naar behoren motiveren. Bovendien mag de samenwerking niet leiden tot de identificatie van individuele gebruikers noch tot de verwerking van persoonsgegevens, tenzij overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (16). De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat gebruikers voor het beslechten van geschillen toegang hebben tot mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Dergelijke mechanismen moeten het mogelijk maken geschillen op onpartijdige wijze te beslechten. Gebruikers moeten ook toegang hebben tot een rechtbank of andere bevoegde rechterlijke instantie om het gebruik van een uitzondering of beperking op het auteursrecht en naburige rechten te laten gelden.

(71)

Zo snel mogelijk na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn dient de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, dialogen tussen belanghebbenden te organiseren om te zorgen voor een uniforme toepassing van de verplichting tot samenwerking tussen aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content en rechthebbenden en om beste praktijken vast te stellen met betrekking tot de juiste sectorale normen op het gebied van professionele toewijding. Daartoe dient de Commissie de relevante belanghebbenden te raadplegen, met inbegrip van gebruikersorganisaties en technologieaanbieders, en rekening te houden met ontwikkelingen op de markt. Gebruikersorganisaties moeten ook toegang hebben tot informatie over maatregelen van aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content om content online te beheren.

(72)

Auteurs en uitvoerende kunstenaars bevinden zich gewoonlijk in de zwakkere contractuele positie wanneer zij een licentie verlenen of hun rechten overdragen, ook via hun eigen onderneming, met het oog op exploitatie tegen vergoeding, en die natuurlijke personen hebben de bescherming nodig waarin deze richtlijn voorziet om ten volle te kunnen gebruikmaken van de rechten die krachtens het Unierecht zijn geharmoniseerd. Die behoefte aan bescherming doet zich niet voor wanneer de contractuele wederpartij een eindgebruiker is en het werk of de uitvoering niet zelf exploiteert, hetgeen bijvoorbeeld het geval kan zijn bij bepaalde arbeidsovereenkomsten.

(73)

De vergoeding van auteurs en uitvoerende kunstenaars dient passend te zijn en in verhouding te staan tot de werkelijke of potentiële economische waarde van de in licentie gegeven of overgedragen rechten, rekening houdend met de bijdrage van de auteur of uitvoerende kunstenaar aan het geheel van het werk of het andere materiaal en met alle andere omstandigheden van het geval, zoals marktpraktijken of de werkelijke exploitatie van het werk. Een forfaitaire betaling kan ook een evenredige vergoeding vormen, maar mag niet de regel zijn. De lidstaten moeten de vrijheid hebben om, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke sector, specifieke gevallen te definiëren waarin een forfaitair bedrag kan worden toegepast. Het moet de lidstaten vrijstaan het beginsel van een passende en evenredige vergoeding toe te passen door middel van verschillende bestaande of nieuw ingevoerde mechanismen, waaronder collectieve onderhandelingen en andere mechanismen kunnen zijn begrepen, mits die mechanismen in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht.

(74)

Auteurs en uitvoerende kunstenaars hebben informatie nodig om de economische waarde te kunnen beoordelen van hun rechten die op grond van het Unierecht zijn geharmoniseerd. Dit is met name het geval wanneer natuurlijke personen een licentie verlenen of rechten overdragen met het oog op exploitatie tegen een vergoeding. Die behoefte doet zich niet voor wanneer de exploitatie is gestaakt of wanneer de auteur of uitvoerende kunstenaar het algemene publiek een licentie zonder vergoeding heeft verleend.

(75)

Aangezien auteurs en uitvoerende kunstenaars zich gewoonlijk in de zwakkere contractuele positie bevinden wanneer zij licenties verlenen of hun rechten overdragen, hebben zij informatie nodig om de blijvende economische waarde van hun rechten te beoordelen in vergelijking met de vergoeding die zij hebben ontvangen voor hun licentie of overdracht, maar vaak worden zij geconfronteerd met een gebrek aan transparantie. Voor de transparantie en het evenwicht binnen het stelsel dat de vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars regelt, is het derhalve belangrijk dat hun contractuele wederpartijen of hun rechtsopvolgers passende en nauwkeurige informatie verstrekken. Die informatie moet up-to-date zijn om toegang te verschaffen tot recente gegevens, zij moet relevant zijn voor de exploitatie van het werk of de uitvoering en zij moet omvattend zijn in die zin dat zij betrekking heeft op alle inkomstenbronnen die relevant zijn voor het geval, in voorkomend geval met inbegrip van inkomsten uit merchandising. Zolang de exploitatie voortduurt, dienen de contractuele wederpartijen van auteurs en uitvoerende kunstenaars de hun ter beschikking staande informatie over alle wijzen van exploitatie en alle relevante inkomsten wereldwijd te verstrekken, met een regelmaat die in de desbetreffende sector passend is, maar ten minste eenmaal per jaar. De informatie moet op een voor de auteur of uitvoerende kunstenaar begrijpelijke wijze worden verstrekt en moet een doeltreffende beoordeling van de economische waarde van de rechten in kwestie mogelijk maken. De transparantieverplichting moet evenwel uitsluitend van toepassing zijn voor zover het auteursrechtelijk relevante rechten betreft. De verwerking van persoonsgegevens, zoals contactgegevens en informatie over vergoedingen, die nodig zijn om auteurs en uitvoerende kunstenaars op de hoogte te houden van de exploitatie van hun werken en uitvoeringen, moet overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), van Verordening (EU) 2016/679 worden verricht.

(76)

Om ervoor te zorgen dat informatie over exploitatie ook in gevallen waarin de rechten in sublicentie zijn gegeven aan andere partijen die de rechten exploiteren, naar behoren aan auteurs en uitvoerende kunstenaars wordt verstrekt, geeft deze richtlijn auteurs en uitvoerende kunstenaars het recht om, in gevallen waarin de eerste contractuele wederpartij de hem ter beschikking staande informatie heeft verstrekt maar die informatie niet volstaat om de economische waarde van hun rechten te beoordelen, om aanvullende relevante informatie over de exploitatie van de rechten te verzoeken. Een dergelijk verzoek moet ofwel rechtstreeks bij de sublicentienemers, ofwel via de contractuele wederpartijen van auteurs en uitvoerende kunstenaars worden ingediend. Auteurs en uitvoerende kunstenaars en hun contractuele wederpartijen moeten kunnen overeenkomen de gedeelde informatie vertrouwelijk te houden, maar auteurs en uitvoerende kunstenaars moeten altijd de mogelijkheid hebben de gedeelde informatie te gebruiken om hun rechten uit hoofde van deze richtlijn uit te oefenen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om, in overeenstemming met het Unierecht, te voorzien in verdere maatregelen om transparantie te waarborgen voor auteurs en uitvoerende kunstenaars.

(77)

Bij het uitvoeren van de in deze richtlijn bepaalde transparantieverplichting dienen de lidstaten rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende contentsectoren, zoals die van de muzieksector, de audiovisuele sector en de uitgeverijsector, en moeten alle relevante belanghebbenden worden betrokken bij besluiten over dergelijke sectorspecifieke voorschriften. In voorkomend geval moet ook rekening worden gehouden met het belang van de bijdrage van auteurs en uitvoerende kunstenaars aan het geheel van het werk of de uitvoering. Collectieve onderhandelingen moeten worden overwogen als een mogelijkheid voor de relevante belanghebbenden om een overeenkomst te bereiken met betrekking tot transparantie. Dergelijke overeenkomsten moeten verzekeren dat aan auteurs en uitvoerende kunstenaars een transparantieniveau wordt gegarandeerd dat gelijk is aan of hoger is dan de minimumvereisten van deze richtlijn. Om de bestaande rapportagepraktijken aan de transparantieverplichting te kunnen aanpassen, dient te worden voorzien in een overgangsperiode. Het mag niet nodig zijn om de transparantieverplichting toe te passen ten aanzien van overeenkomsten tussen rechthebbenden en organisaties voor collectief beheer, onafhankelijke beheerentiteiten of andere entiteiten die zijn onderworpen aan de nationale voorschriften tot uitvoering van Richtlijn 2014/26/EU, aangezien die organisaties of entiteiten reeds aan transparantieverplichtingen zijn onderworpen uit hoofde van artikel 18 van Richtlijn 2014/26/EU. Artikel 18 van Richtlijn 2014/26/EU is van toepassing op organisaties die namens meer dan één rechthebbende auteursrechten of naburige rechten beheren in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden. Overeenkomsten die zijn gesloten tussen enerzijds rechthebbenden en anderzijds hun contractuele wederpartijen die in hun eigen belang handelen, en waarover individueel is onderhandeld, moeten echter aan de transparantieverplichting van deze richtlijn worden onderworpen.

(78)

In bepaalde gevallen gelden voor de exploitatie van op het niveau van de Unie geharmoniseerde rechten langlopende contracten die auteurs en uitvoerende kunstenaars weinig opportuniteiten bieden om hierover nieuwe onderhandelingen aan te gaan met hun contractuele wederpartijen of hun rechtsopvolgers ingeval de economische waarde van de rechten aanzienlijk hoger blijkt dan aanvankelijk geraamd. Daarom dient, onverminderd het recht dat van toepassing is op contracten in de lidstaten, een mechanisme te worden ingevoerd om de vergoeding aan te passen in gevallen waarin de oorspronkelijke volgens de licentie of de overdracht van rechten overeengekomen vergoeding duidelijk onevenredig laag wordt ten opzichte van de relevante inkomsten ten gevolge van de daaropvolgende exploitatie van het werk of vastlegging van de uitvoering door de contractuele wederpartijen van de auteur of de uitvoerende kunstenaar. Alle voor het geval relevante inkomsten, in voorkomend geval met inbegrip van inkomsten uit merchandising, moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag of de vergoeding onevenredig laag is. Bij de beoordeling van de situatie moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van elk geval, met inbegrip van de bijdrage van de auteur of uitvoerende kunstenaar, alsmede met de specifieke kenmerken en vergoedingspraktijken in de verschillende contentsectoren, en met de vraag of het contract is gebaseerd op een collectieve overeenkomst. Vertegenwoordigers van auteurs en uitvoerende kunstenaars die naar behoren gemachtigd zijn overeenkomstig het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht, moeten de mogelijkheid hebben om een of meer auteurs of uitvoerende kunstenaars bij te staan in verband met verzoeken om aanpassing van de contracten, waarbij in voorkomend geval ook rekening wordt gehouden met de belangen van andere auteurs of uitvoerende kunstenaars.

Die vertegenwoordigers moeten de identiteit van de vertegenwoordigde auteurs en uitvoerende kunstenaars zo lang mogelijk beschermen. Indien de partijen het niet eens worden over de aanpassing van de vergoeding, moet de auteur of de uitvoerende kunstenaar het recht hebben om een vordering in te stellen bij een rechtbank of een andere bevoegde autoriteit. Een dergelijk mechanisme mag niet van toepassing zijn op contracten die worden gesloten door entiteiten als omschreven in artikel 3, onder a) en b), van Richtlijn 2014/26/EU of door andere entiteiten waarop nationale voorschriften tot uitvoering van Richtlijn 2014/26/EU van toepassing zijn.

(79)

Auteurs en uitvoerende kunstenaars aarzelen vaak om hun rechten ten aanzien van hun contractuele wederpartijen af te dwingen voor een rechterlijke instantie. De lidstaten moeten dan ook voorzien in een procedure voor alternatieve geschillenbeslechting om vorderingen van auteurs en uitvoerende kunstenaars of namens hen optredende vertegenwoordigers in verband met transparantieverplichtingen en het contractaanpassingsmechanisme te behandelen. Daartoe moeten de lidstaten een nieuw orgaan of mechanisme kunnen instellen of een beroep kunnen doen op een bestaand orgaan of mechanisme dat aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoet, ongeacht of die organen of mechanismen door de sector worden geleid dan wel publiek zijn, met inbegrip van de situatie waarin zij een onderdeel zijn van het nationale gerechtelijk stelsel. De lidstaten moeten flexibel kunnen beslissen over de wijze waarop de kosten van de geschillenbeslechtingsprocedure moeten worden toegewezen. Een dergelijke procedure voor alternatieve geschillenbeslechting moet het recht van de partijen om hun rechten uit te oefenen en te verdedigen door een gerechtelijke procedure te beginnen, onverlet laten.

(80)

Wanneer auteurs en uitvoerende kunstenaars hun rechten in licentie geven of overdragen, verwachten zij dat hun werk of uitvoering wordt geëxploiteerd. Het zou echter kunnen dat werken of uitvoeringen die in licentie zijn gegeven of overgedragen werden, helemaal niet worden geëxploiteerd. Wanneer die rechten op basis van exclusiviteit werden overgedragen, kunnen auteurs en uitvoerende kunstenaars zich niet tot een andere partner wenden om hun werken of uitvoeringen te exploiteren. In een dergelijk geval en na verloop van een redelijke termijn moeten auteurs en uitvoerende kunstenaars kunnen gebruikmaken van een mechanisme voor de herroeping van rechten waardoor zij hun rechten aan een andere persoon kunnen overdragen of bij een andere persoon in licentie kunnen geven. Aangezien de exploitatie van werken of uitvoeringen van sector tot sector kan verschillen, kunnen op nationaal niveau specifieke bepalingen worden vastgesteld om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de sectoren, zoals de audiovisuele sector, of van de werken of uitvoeringen, waarbij met name wordt voorzien in termijnen voor het herroepingsrecht. Om de rechtmatige belangen van licentienemers en verkrijgers van rechten te beschermen en misbruik te voorkomen, en rekening houdend met het feit dat een bepaalde tijd nodig is alvorens een werk of uitvoering daadwerkelijk wordt geëxploiteerd, moeten auteurs en uitvoerende kunstenaars het herroepingsrecht overeenkomstig bepaalde procedurele vereisten en pas na een bepaalde periode na de sluiting van de licentie of van de overdrachtsovereenkomst kunnen uitoefenen. Het moet de lidstaten zijn toegestaan om te voorzien in een regeling voor de uitoefening van het herroepingsrecht in het geval van werken of uitvoeringen waaraan meerdere auteurs of uitvoerende kunstenaars hebben meegewerkt, rekening houdend met het relatieve belang van de afzonderlijke bijdragen.

(81)

De in deze richtlijn neergelegde bepalingen inzake transparantie, contractaanpassingsmechanismen en alternatievegeschillenbeslechtingsprocedures moeten een dwingend karakter hebben en de partijen mogen niet van die contractuele bepalingen kunnen afwijken, ongeacht of deze zijn opgenomen in de contracten tussen auteurs, uitvoerende kunstenaars en hun contractuele wederpartijen of in overeenkomsten tussen die contractuele wederpartijen en derden, zoals geheimhoudingsovereenkomsten. Bijgevolg moet artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (17) zodanig worden toegepast dat, indien alle overige op het tijdstip van de keuze van het toepasselijke recht bestaande aanknopingspunten zich in een of meer lidstaten bevinden, de keuze van de partijen voor een ander toepasselijk recht dan dat van een lidstaat de toepassing van de in deze richtlijn neergelegde bepalingen inzake transparantie, contractaanpassingsmechanismen en alternatievegeschillenbeslechtingsprocedures, zoals omgezet in de lidstaat van de aangezochte rechtbank, onverlet laat.

(82)

Niets in deze richtlijn mag worden uitgelegd als een beletsel voor houders van exclusieve rechten uit hoofde van het auteursrecht van de Unie om het gebruik van hun werken of andere materialen kosteloos toe te staan, onder meer door middel van niet-exclusieve gratis licenties ten behoeve van alle gebruikers.

(83)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de modernisering van bepaalde aspecten van het auteursrechtelijk kader van de Unie om rekening te houden met technologische ontwikkelingen en nieuwe distributiekanalen voor beschermde content in de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang, de effecten en de grensoverschrijdende dimensie ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(84)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest. Derhalve dient deze richtlijn in het licht van die rechten en beginselen te worden uitgelegd en toegepast.

(85)

Bij elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn dienen de grondrechten te worden geëerbiedigd, met inbegrip van het recht op de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens uit hoofde van artikel 7, respectievelijk artikel 8 van het Handvest, en moeten Richtlijn 2002/58/EG en Verordening (EU) 2016/679 worden nageleefd.

(86)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (18) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld die gericht zijn op verdere harmonisatie van het Unierecht met betrekking tot het auteursrecht en naburige rechten in het kader van de interne markt, met name rekening houdend met digitaal en grensoverschrijdend gebruik van beschermde content. Deze richtlijn bevat ook regels inzake uitzonderingen op en beperkingen van het auteursrecht en naburige rechten en inzake de bevordering van de licentieverlening, alsmede regels die erop gericht zijn te zorgen voor een goed werkende markt voor de exploitatie van werken en andere materialen.

2.   Behalve in de in artikel 24 bedoelde gevallen doet deze richtlijn geen afbreuk aan en is zij op generlei wijze van invloed op de bestaande regels die zijn vastgelegd in de thans op dit gebied geldende richtlijnen, met name de Richtlijnen 96/9/EG, 2000/31/EG, 2001/29/EG, 2006/115/EG, 2009/24/EG, 2012/28/EU en 2014/26/EU.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   "onderzoeksorganisatie": een universiteit, inclusief de bibliotheken ervan, een onderzoeksinstelling of een andere entiteit die hoofdzakelijk tot doel heeft wetenschappelijk onderzoek te verrichten of onderwijsactiviteiten te verrichten die ook de verrichting van wetenschappelijk onderzoek omvatten:

a)

zonder winstoogmerk of door herinvestering van alle winst in haar wetenschappelijk onderzoek, of

b)

op grond van een door een lidstaat erkende taak van algemeen belang;

op zodanige wijze dat de toegang tot de door zulk wetenschappelijk onderzoek voortgebrachte resultaten niet op preferentiële basis kan worden aangewend door een onderneming die een beslissende invloed heeft op dit soort organisatie;

2.   "tekst- en datamining": een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden;

3.   "instelling voor cultureel erfgoed": een voor het publiek toegankelijke bibliotheek of een voor het publiek toegankelijk museum, een archief of een instelling voor cinematografisch of audio(visueel) erfgoed;

4.   "perspublicatie": een verzameling die voornamelijk bestaat uit literaire werken van journalistieke aard maar ook andere werken of andere materialen kan omvatten, en die:

a)

een afzonderlijk element onder één titel vormt in een periodiek uitgegeven of regelmatig bijgewerkte publicatie, zoals een krant of een tijdschrift met een algemene of specifieke inhoud;

b)

als doel heeft het algemene publiek informatie te verstrekken over nieuws of andere onderwerpen, en

c)

via een of ander medium wordt gepubliceerd op initiatief van en onder redactionele verantwoordelijkheid en controle van een dienstverlener.

Periodieke publicaties die voor wetenschappelijke of academische doeleinden worden uitgegeven, zoals wetenschappelijke bladen, worden voor de toepassing van deze richtlijn niet beschouwd als perspublicaties;

5.   "dienst van de informatiemaatschappij": een dienst in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) 2015/1535;

6.   "aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content": een aanbieder van een dienst van de informatiemaatschappij die als belangrijkste of een van de belangrijkste doelstellingen heeft een grote hoeveelheid door de gebruikers van de dienst geüploade auteursrechtelijk beschermde werken of andere beschermde materialen op te slaan en toegankelijk te maken voor het publiek, waarbij hij deze werken en materialen ordent en promoot met een winstoogmerk.

Aanbieders van diensten als online-encyclopedieën zonder winstoogmerk, onderwijs- of wetenschappelijke gegevensbanken zonder winstoogmerk, platforms voor het ontwikkelen en delen van opensourcesoftware, aanbieders van elektronischecommunicatiediensten als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972, onlinemarktplaatsen en business-to-business clouddiensten en clouddiensten waarmee gebruikers content kunnen uploaden voor eigen gebruik, zijn geen "aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content" in de zin van deze richtlijn.

TITEL II

MAATREGELEN OM UITZONDERINGEN EN BEPERKINGEN AAN TE PASSEN AAN DE DIGITALE EN GRENSOVERSCHRIJDENDE OMGEVING

Artikel 3

Tekst- en datamining met het oog op wetenschappelijk onderzoek

1.   De lidstaten voorzien in een uitzondering op de rechten bedoeld in artikel 5, onder a), en artikel 7, lid 1, van Richtlijn 96/9/EG, artikel 2 van Richtlijn 2001/29/EG, en artikel 15, lid 1, van deze richtlijn voor reproducties en opvragingen door onderzoeksorganisaties en instellingen voor cultureel erfgoed om met het oog op wetenschappelijk onderzoek tekst- en datamining te verrichten op werken of andere materialen waartoe zij rechtmatige toegang hebben.

2.   Kopieën van werken of andere materialen die worden gemaakt overeenkomstig lid 1, worden opgeslagen met een passend beveiligingsniveau en mogen worden bewaard voor doeleinden in verband met wetenschappelijk onderzoek, inclusief de verificatie van onderzoeksresultaten.

3.   Rechthebbenden kunnen maatregelen nemen om de veiligheid en de integriteit te verzekeren van de netwerken en databanken waar de werken of andere materialen worden gehost. Deze maatregelen gaan niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

4.   De lidstaten moedigen rechthebbenden, onderzoeksorganisaties en instellingen voor cultureel erfgoed aan om algemeen aanvaarde beste praktijken vast te stellen met betrekking tot de toepassing van de in lid 2 bedoelde verplichting en de in lid 3 bedoelde maatregelen.

Artikel 4

Uitzondering of beperking voor tekst- en datamining

1.   De lidstaten voorzien in een uitzondering op of beperking van de rechten als bedoeld in artikel 5, onder a), en artikel 7, lid 1, van Richtlijn 96/9/EG, artikel 2 van Richtlijn 2001/29/EG, artikel 4, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2009/24/EG en artikel 15, lid 1, van deze richtlijn voor reproducties en opvragingen van rechtmatig toegankelijke werken en andere materialen met het oog op tekst- en datamining.

2.   Reproducties en opvragingen op grond van lid 1 mogen worden bewaard zolang dit nodig is voor tekst- en datamining.

3.   De uitzondering of beperking als bedoeld in lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat het gebruik van de in dat lid bedoelde werken en andere materialen door de rechthebbenden ervan niet op passende wijze uitdrukkelijk is voorbehouden, zoals machinaal leesbare middelen in het geval van online ter beschikking gestelde content.

4.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 3 van deze richtlijn.

Artikel 5

Gebruik van werken en andere materialen in digitale en grensoverschrijdende onderwijsactiviteiten

1.   De lidstaten voorzien in een uitzondering op of beperking van de rechten bedoeld in artikel 5, onder a), b), d), en e), en artikel 7, lid 1, van Richtlijn 96/9/EG, de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2001/29/EG, artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2009/24/EG en artikel 15, lid 1, van deze richtlijn om digitaal gebruik van werken en andere materialen dat uitsluitend dient voor illustratie bij het onderwijs, mogelijk te maken voor zover dit wordt gerechtvaardigd door het te bereiken niet-commerciële doel, op voorwaarde dat zulk gebruik:

a)

plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van een onderwijsinstelling, in haar gebouwen of elders, of door middel van een beveiligde elektronische omgeving die alleen toegankelijk is voor de leerlingen of studenten en het onderwijzend personeel van de onderwijsinstelling, en

b)

vergezeld gaat van de vermelding van de bron, waaronder de naam van de auteur, tenzij dit niet mogelijk blijkt.

2.   Niettegenstaande artikel 7, lid 1, kunnen de lidstaten bepalen dat de op grond van lid 1 vastgestelde uitzondering of beperking niet van toepassing is, of niet van toepassing is met betrekking tot specifieke vormen van gebruik of soorten werken of andere materialen, zoals materialen die in de eerste plaats bedoeld zijn voor de onderwijsmarkt of bladmuziek, voor zover passende licenties die de in lid 1 van dit artikel beschreven handelingen toestaan en die afgestemd zijn op de behoeften en specifieke kenmerken van onderwijsinstellingen, vlot beschikbaar zijn op de markt.

De lidstaten die besluiten gebruik te maken van de eerste alinea van dit lid, nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de licenties voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde handelingen op een passende wijze beschikbaar en zichtbaar zijn voor onderwijsinstellingen.

3.   Het gebruik van werken en andere materialen dat uitsluitend dient voor illustratie bij het onderwijs via beveiligde elektronische omgevingen overeenkomstig de bepalingen van op grond van dit artikel vastgesteld nationaal recht, wordt geacht uitsluitend plaats te vinden in de lidstaat waar de onderwijsinstelling is gevestigd.

4.   De lidstaten kunnen voorzien in een billijke vergoeding voor rechthebbenden voor het gebruik van hun werken of andere materialen op grond van lid 1.

Artikel 6

Behoud van het cultureel erfgoed

De lidstaten voorzien in een uitzondering op de rechten bedoeld in artikel 5, onder a), en artikel 7, lid 1, van Richtlijn 96/9/EG, artikel 2 van Richtlijn 2001/29/EG, artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/24/EG en artikel 15, lid 1, van deze richtlijn, teneinde instellingen voor cultureel erfgoed toe te laten kopieën te maken van werken of andere materialen die permanent deel uitmaken van hun collecties, in welke vorm of welk medium ook, met als doel het behoud van dergelijke werken of andere materialen en voor zover dit noodzakelijk is voor dergelijk behoud.

Artikel 7

Gemeenschappelijke bepalingen

1.   Elke contractuele bepaling die strijdig is met de in de artikelen 3, 5 en 6 bepaalde uitzonderingen, is niet afdwingbaar.

2.   Artikel 5, lid 5, van Richtlijn 2001/29/EG is van toepassing op de uitzonderingen en beperkingen waarin deze titel voorziet. Artikel 6, lid 4, eerste, derde en vijfde alinea, van Richtlijn 2001/29/EG is van toepassing op de artikelen 3 tot en met 6 van deze richtlijn.

TITEL III

MAATREGELEN OM DE LICENTIEVERLENING TE VERBETEREN EN EEN RUIMERE TOEGANG TOT CONTENT TE VERZEKEREN

HOOFDSTUK 1

Niet of niet meer in de handel zijnde werken en andere materialen

Artikel 8

Gebruik van niet of niet meer in de handel zijnde werken en andere materialen door instellingen voor cultureel erfgoed

1.   De lidstaten bepalen dat een organisatie voor collectief beheer overeenkomstig haar mandaten van rechthebbenden met een instelling voor cultureel erfgoed een niet-exclusieve licentieovereenkomst voor niet-commerciële doeleinden mag sluiten voor de reproductie, de distributie, de mededeling aan het publiek of de beschikbaarstelling voor het publiek van niet of niet meer in de handel zijnde werken of andere materialen die permanent deel uitmaken van de collectie van de instelling, ongeacht of alle rechthebbenden waarvoor de licentie geldt de organisatie voor collectief beheer gemandateerd hebben, op voorwaarde dat:

a)

de organisatie voor collectief beheer op basis van haar mandaten voldoende representatief is voor de rechthebbenden in het soort werken of andere materialen in kwestie en voor de rechten die het voorwerp uitmaken van de licentie, en

b)

gelijke behandeling met betrekking tot de voorwaarden van de licentie wordt gewaarborgd voor alle rechthebbenden.

2.   De lidstaten voorzien in een uitzondering op of beperking van de rechten bedoeld in artikel 5, onder a), b), d) en e), en artikel 7, lid 1, van Richtlijn 96/9/EG, de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2001/29/EG, artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2009/24/EG en artikel 15, lid 1, van deze richtlijn om instellingen voor cultureel erfgoed toe te staan niet of niet meer in de handel zijnde werken of andere materialen die permanent deel uitmaken van hun collecties, beschikbaar te stellen voor niet-commerciële doeleinden, op voorwaarde dat:

a)

de naam van de auteur of een andere identificeerbare rechthebbende wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt, en

b)

deze werken of andere materialen beschikbaar worden gesteld op niet-commerciële websites.

3.   De lidstaten schrijven voor dat de in lid 2 bedoelde uitzondering of beperking alleen van toepassing is op soorten werken of andere materialen waarvoor geen organisatie voor collectief beheer bestaat die voldoet aan de in lid 1, onder a), gestelde voorwaarden.

4.   De lidstaten bepalen dat alle rechthebbenden te allen tijde gemakkelijk en effectief hun werken of andere materialen kunnen uitsluiten van het in lid 1 vastgestelde mechanisme voor licentieverlening of van de toepassing van de in lid 2 bepaalde uitzondering of beperking, hetzij in het algemeen, hetzij in specifieke gevallen, inclusief na het sluiten van een licentie of na het begin van het gebruik in kwestie.

5.   Een werk of ander materiaal wordt geacht niet of niet meer in de handel te zijn wanneer te goeder trouw kan worden aangenomen dat het gehele werk of ander materiaal niet beschikbaar is voor het publiek via de gebruikelijke handelskanalen, nadat een redelijke inspanning is geleverd om te controleren of het beschikbaar is voor het publiek.

De lidstaten kunnen voorzien in specifieke voorschriften, bijvoorbeeld een einddatum, om te bepalen of werken en andere materialen overeenkomstig lid 1 in licentie kunnen worden gegeven of kunnen worden gebruikt krachtens de uitzondering of beperking als bedoeld in lid 2. Die voorschriften gaan niet verder dan hetgeen noodzakelijk en redelijk is en sluiten niet de mogelijkheid uit om te bepalen dat een reeks werken of andere materialen in haar geheel de status van niet of niet meer in de handel zijnd werk of ander materiaal krijgt wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat alle werken of andere materialen niet of niet meer in de handel zijn.

6.   De lidstaten bepalen dat de in lid 1 bedoelde licenties moeten worden aangevraagd bij een organisatie voor collectief beheer die representatief is voor de lidstaat waar de instelling voor cultureel erfgoed is gevestigd.

7.   Dit artikel is niet van toepassing op reeksen van niet of niet meer in de handel zijnde werken of andere materialen als er, op basis van de in lid 5 bedoelde redelijke inspanning, bewijs is dat deze reeksen hoofdzakelijk bestaan uit:

a)

werken of andere materialen, die geen cinematografische of audiovisuele werken zijn, en die voor het eerst zijn gepubliceerd of, indien er geen publicatie heeft plaatsgevonden, voor het eerst zijn uitgezonden in een derde land;

b)

cinematografische of audiovisuele werken waarvan de producenten hun zetel of gewone verblijfplaats hebben in een derde land, of

c)

werken of andere materialen van onderdanen van derde landen, wanneer het na een redelijke inspanning niet mogelijk was op grond van de punten a) en b) een lidstaat of een derde land te bepalen.

In afwijking van de eerste alinea, is dit artikel van toepassing indien de organisatie voor collectief beheer voldoende representatief is voor de rechthebbenden van het relevante derde land in de zin van lid 1, onder a).

Artikel 9

Grensoverschrijdend gebruik

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat overeenkomstig artikel 8 verleende licenties kunnen toestaan dat werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn door instellingen voor cultureel erfgoed worden gebruikt in alle lidstaten.

2.   Het gebruik van werken en andere materialen krachtens de uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 8, lid 2, wordt geacht uitsluitend plaats te vinden in de lidstaat waar de instelling voor cultureel erfgoed die dit gebruik onderneemt, is gevestigd.

Artikel 10

Publiciteitsmaatregelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat informatie van instellingen voor cultureel erfgoed, organisaties voor collectief beheer of relevante overheidsinstanties met het oog op de identificatie van onder een overeenkomstig artikel 8, lid 1, verleende licentie vallende of op grond van de in artikel 8, lid 2, vastgestelde uitzondering of beperking gebruikte werken of andere materialen die niet of niet meer in de handel zijn, alsmede informatie over de mogelijkheden voor rechthebbenden als bedoeld in artikel 8, lid 4, en, zodra deze beschikbaar is en indien relevant, informatie over de partijen bij de licentie, over het gedekte grondgebied en over het gebruik, permanent, gemakkelijk en effectief toegankelijk wordt gesteld via één publieke portaalsite vanaf ten minste zes maanden voordat de werken of andere materialen overeenkomstig de licentie of krachtens de uitzondering of beperking worden gedistribueerd, aan het publiek worden meegedeeld of voor het publiek beschikbaar worden gesteld.

De portaalsite wordt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 386/2012 opgericht en beheerd door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.

2.   De lidstaten voorzien erin dat, indien dit noodzakelijk is voor de algemene bewustwording van de rechthebbenden, aanvullende passende publiciteitsmaatregelen worden genomen met betrekking tot de mogelijkheid voor organisaties voor collectief beheer om werken of andere materialen overeenkomstig artikel 8 in licentie te geven, de verleende licenties, het gebruik op grond van de uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 8, lid 2, en de opties voor rechthebbenden als bedoeld in artikel 8, lid 4.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde passende publiciteitsmaatregelen worden genomen in de lidstaat waar de licentie overeenkomstig artikel 8, lid 1, wordt aangevraagd of, voor gebruik op grond van de uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 8, lid 2, in de lidstaat waar de instelling voor cultureel erfgoed is gevestigd. Als er gegevens zijn, zoals de herkomst van de werken of andere materialen, die erop wijzen dat de bewustwording van rechthebbenden in andere lidstaten of derde landen doeltreffender kan worden vergroot, zijn de bedoelde publiciteitsmaatregelen ook gericht op die lidstaten en derde landen.

Artikel 11

Dialoog van belanghebbenden

De lidstaten raadplegen rechthebbenden, organisaties voor collectief beheer en instellingen voor cultureel erfgoed, in elke sector, alvorens specifieke voorschriften op grond van artikel 8, lid 5, vast te stellen en moedigen een regelmatige dialoog aan tussen representatieve organisaties van gebruikers en rechthebbenden, inclusief organisaties voor collectief beheer, en met andere relevante belangenorganisaties om per sector de relevantie en de bruikbaarheid van de in artikel 8, lid 1, bedoelde mechanismen voor licentieverlening te bevorderen en ervoor te zorgen dat de in dit hoofdstuk bedoelde waarborgen voor rechthebbenden doeltreffend zijn.

HOOFDSTUK 2

Maatregelen om collectieve licentieverlening te vergemakkelijken

Artikel 12

Collectieve licentieverlening met een verruimd effect

1.   De lidstaten kunnen met betrekking tot het gebruik op hun grondgebied en met inachtneming van de in dit artikel vastgestelde waarborgen, bepalen dat wanneer een organisatie voor collectief beheer die valt onder de nationale regels tot uitvoering van Richtlijn 2014/26/EU, overeenkomstig haar mandaten van rechthebbenden een licentieovereenkomst sluit voor de exploitatie van werken of andere materialen:

a)

deze overeenkomst kan worden uitgebreid tot de rechten van rechthebbenden die deze organisatie voor collectief beheer niet door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling gemachtigd hebben om hen te vertegenwoordigen, of

b)

de organisatie, met betrekking tot deze overeenkomst, een wettelijk mandaat heeft of geacht wordt de rechthebbenden te vertegenwoordigen die de organisatie daartoe niet hebben gemachtigd.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde mechanisme voor licentieverlening alleen wordt toegepast binnen welomschreven toepassingsgebieden waar de verkrijging van toestemmingen van rechthebbenden op individuele basis in de regel zo hinderlijk en onpraktisch is dat de vereiste licentietransactie onwaarschijnlijk is, door de aard van het gebruik of de soorten werken of andere materialen, en zij zorgen ervoor dat dit mechanisme voor licentieverlening de rechtmatige belangen van rechthebbenden waarborgt.

3.   Voor de toepassing van lid 1 voorzien de lidstaten in de volgende waarborgen:

a)

de organisatie voor collectief beheer is, op basis van haar mandaten, voldoende representatief voor de rechthebbenden in het betrokken soort werken of andere materialen, en voor de rechten die het voorwerp uitmaken van de licentie, voor de lidstaat in kwestie;

b)

gelijke behandeling, inclusief met betrekking tot de voorwaarden van de licentie, wordt gewaarborgd voor alle rechthebbenden;

c)

rechthebbenden die de organisatie die de licentie verleent, niet gemachtigd hebben, kunnen hun werken of andere materialen te allen tijde gemakkelijk en effectief uitsluiten van het overeenkomstig dit artikel ingestelde mechanisme voor licentieverlening, en

d)

vanaf een redelijke periode voordat de werken of andere materialen in het kader van de licentie worden gebruikt, worden passende publiciteitsmaatregelen genomen om de rechthebbenden te informeren over de mogelijkheid voor de organisatie voor collectief beheer om werken of andere materialen in licentie te geven, over de licentieverlening die overeenkomstig dit artikel plaatsvindt, alsmede over de in punt c) bedoelde mogelijkheden waarover de rechthebbenden beschikken. De publiciteitsmaatregelen zijn doeltreffend zonder dat elke rechthebbende individueel hoeft te worden geïnformeerd.

4.   Dit artikel laat de toepassing onverlet van mechanismen voor collectieve licentieverlening met een verruimd effect overeenkomstig andere bepalingen van Unierecht, met inbegrip van bepalingen op grond waarvan uitzonderingen of beperkingen kunnen worden toegestaan.

Dit artikel is niet van toepassing op verplicht collectief beheer van rechten.

Artikel 7 van Richtlijn 2014/26/EU is van toepassing op het mechanisme voor licentieverlening waarin dit artikel voorziet.

5.   Wanneer een lidstaat in zijn nationaal recht voorziet in een mechanisme voor licentieverlening overeenkomstig dit artikel, informeert die lidstaat de Commissie over het toepassingsgebied van de overeenkomstige nationale bepalingen, over de doeleinden en de soorten licenties die op grond van die wet kunnen worden ingevoerd, over de contactgegevens van de organisaties die overeenkomstig dit mechanisme licenties afgeven en over de manier waarop informatie over de licentieverlening en de mogelijkheden voor rechthebbenden als bedoeld in lid 3, onder c), kan worden verkregen. De Commissie maakt die informatie publiek.

6.   Op basis van de op grond van lid 5 van dit artikel ontvangen informatie en de besprekingen binnen het bij artikel 12, lid 3, van Richtlijn 2001/29/EG ingestelde contactcomité dient de Commissie uiterlijk op 10 april 2021 bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over het gebruik van de in lid 1 van dit artikel bedoelde mechanismen in de Unie, de gevolgen ervan voor de licentieverlening en de rechthebbenden, met inbegrip van rechthebbenden die geen lid zijn van de organisatie die de licenties verleent of die onderdaan of ingezetene zijn van een andere lidstaat, de doeltreffendheid ervan voor het faciliteren van de verspreiding van culturele content en de gevolgen voor de interne markt, met inbegrip van de grensoverschrijdende verrichting van diensten en mededinging. Dat verslag gaat, indien nodig, vergezeld van een wetgevingsvoorstel, inclusief wat het grensoverschrijdende effect van die nationale mechanismen betreft.

HOOFDSTUK 3

Toegang tot en beschikbaarheid van audiovisuele werken op video-on-demandplatforms

Artikel 13

Onderhandelingsmechanisme

De lidstaten zorgen ervoor dat partijen die moeilijkheden ondervinden met betrekking tot de licentieverlening voor rechten, wanneer zij een overeenkomst wensen te sluiten voor de beschikbaarstelling van audiovisuele werken op video-on-demanddiensten, een beroep kunnen doen op de bijstand van een onpartijdige instantie of van bemiddelaars. De onpartijdige instantie die door een lidstaat is opgericht of aangewezen voor de doeleinden van dit artikel en de bemiddelaars verlenen de partijen bijstand bij hun onderhandelingen en helpen de partijen overeenkomsten te sluiten, inclusief, indien passend, door voorstellen aan hen voor te leggen.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 7 juni 2021 in kennis van de in de eerste alinea bedoelde instantie of bemiddelaars. In gevallen waarin lidstaten ervoor gekozen hebben een beroep te doen op bemiddeling, omvat de kennisgeving aan de Commissie ten minste, indien beschikbaar, de bron waar relevante informatie over de met de zaak belaste bemiddelaars kan worden gevonden.

HOOFDSTUK 4

Werken van beeldende kunst in het publieke domein

Artikel 14

Werken van beeldende kunst in het publieke domein

De lidstaten bepalen dat, wanneer de beschermingstermijn van een werk van beeldende kunst is afgelopen, materiaal dat voortvloeit uit een reproductiehandeling met betrekking tot dat werk, niet onderworpen is aan het auteursrecht of naburige rechten, tenzij het uit die reproductiehandeling resulterende materiaal origineel is in die zin dat het de eigen intellectuele schepping van de auteur is.

TITEL IV

MAATREGELEN OM DE GOEDE WERKING VAN DE MARKT VOOR AUTEURSRECHTEN TE VERZEKEREN

HOOFDSTUK 1

Rechten op publicaties

Artikel 15

Bescherming van perspublicaties met betrekking tot onlinegebruik

1.   De lidstaten verlenen in een lidstaat gevestigde uitgevers van perspublicaties de in artikel 2 en artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2001/29/EG bedoelde rechten voor het onlinegebruik van hun perspublicaties door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij.

De in de eerste alinea bedoelde rechten gelden niet voor particulier of niet-commercieel gebruik van perspublicaties door individuele gebruikers.

De krachtens de eerste alinea verleende bescherming geldt niet voor handelingen op het gebied van hyperlinking.

De in de eerste alinea bedoelde rechten gelden niet voor het gebruik van losse woorden of zeer korte fragmenten van een perspublicatie.

2.   De in lid 1 bedoelde rechten doen geen afbreuk aan en zijn op generlei wijze van invloed op rechten waarin het Unierecht voorziet voor auteurs en andere rechthebbenden ten aanzien van werken en andere materialen die in een perspublicatie zijn opgenomen. De in lid 1 bedoelde rechten worden niet ingeroepen tegen die auteurs en andere rechthebbenden en ontnemen hun in het bijzonder niet het recht om hun werken en andere materialen te exploiteren onafhankelijk van de perspublicatie waarin zij zijn opgenomen.

Wanneer een werk of ander materiaal wordt verwerkt in een perspublicatie op basis van een niet-exclusieve licentie, worden de in lid 1 bepaalde rechten niet ingeroepen om het gebruik door andere gemachtigde gebruikers te verbieden. De in lid 1 bedoelde rechten worden niet ingeroepen om het gebruik te verbieden van werken of andere materialen waarvan de bescherming is afgelopen.

3.   De artikelen 5 tot en met 8 van Richtlijn 2001/29/EG, Richtlijn 2012/28/EU en Richtlijn (EU) 2017/1564 van het Europees Parlement en de Raad (19) zijn van overeenkomstige toepassing op de in lid 1 van dit artikel bepaalde rechten.

4.   De in lid 1 bepaalde rechten vervallen twee jaar nadat de perspublicatie is verschenen. Die termijn wordt berekend vanaf 1 januari van het jaar volgend op de datum waarop die perspublicatie is verschenen.

Lid 1 is niet van toepassing op perspublicaties die voor het eerst gepubliceerd zijn vóór 6 juni 2019.

5.   De lidstaten voorzien erin dat de auteurs van werken die verwerkt zijn in een perspublicatie, een passend aandeel krijgen van de inkomsten die uitgevers van perspublicaties ontvangen voor het gebruik van hun perspublicaties door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij.

Artikel 16

Recht op billijke vergoeding

De lidstaten kunnen bepalen dat, wanneer een auteur een recht aan een uitgever heeft overgedragen of in licentie heeft gegeven, deze overdracht of licentie voor de uitgever een afdoende rechtsgrondslag vormt om recht te hebben op een deel van de vergoeding voor het gebruik van het werk in het kader van een uitzondering op of een beperking van het overgedragen of in licentie gegeven recht.

De eerste alinea laat bestaande en toekomstige regelingen in de lidstaten met betrekking tot openbare uitleenrechten onverlet.

HOOFDSTUK 2

Bepaalde vormen van gebruik van beschermde content door onlinediensten

Artikel 17

Gebruik van beschermde content door aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content

1.   De lidstaten voorzien erin dat een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content, voor de toepassing van deze richtlijn een handeling verricht van mededeling aan het publiek of een handeling van beschikbaarstelling voor het publiek, wanneer hij het publiek toegang verleent tot auteursrechtelijk beschermde werken of andere beschermde materialen die door de gebruikers ervan zijn geüpload.

Een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content moet daarom toestemming krijgen van de in artikel 3, leden 1 en 2, van Richtlijn 2001/29/EG bedoelde rechthebbenden, bijvoorbeeld door het sluiten van een licentieovereenkomst, teneinde werken of andere materialen mee te delen of beschikbaar te stellen voor het publiek.

2.   De lidstaten voorzien erin dat, indien een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content toestemming krijgt, bijvoorbeeld door het sluiten van een licentieovereenkomst, die toestemming ook betrekking heeft op handelingen die worden verricht door gebruikers van de onder artikel 3 van Richtlijn 2001/29/EG vallende diensten wanneer zij niet op commerciële basis handelen of indien hun activiteit geen significante inkomsten genereert.

3.   Wanneer een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content een handeling van mededeling aan het publiek of een handeling van beschikbaarstelling voor het publiek verricht, onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden, is de in artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG vastgestelde beperking van de aansprakelijkheid niet van toepassing op situaties die onder dit artikel vallen.

De eerste alinea van dit lid laat de mogelijke toepassing onverlet van artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG op die dienstverleners voor doeleinden die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

4.   Als geen toestemming wordt verleend, zijn aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content aansprakelijk voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek, met inbegrip van het beschikbaar stellen voor het publiek, van auteursrechtelijk beschermde werken en andere materialen, tenzij de dienstverleners aantonen dat zij:

a)

alles in het werk hebben gesteld om toestemming te krijgen, en

b)

overeenkomstig strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding, alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat bepaalde werken en andere materialen waarvoor de rechthebbenden hun de nodige toepasselijke informatie hebben verstrekt, niet beschikbaar zijn, en in ieder geval

c)

na ontvangst van een voldoende onderbouwde melding van de rechthebbenden, prompt zijn opgetreden om de toegang tot de werken en andere materialen in kwestie te deactiveren of deze van hun websites te verwijderen, en alles in het werk hebben gesteld om toekomstige uploads ervan overeenkomstig punt b) te voorkomen.

5.   Bij het bepalen of de dienstverlener zijn verplichtingen uit hoofde van lid 4 is nagekomen en in het licht van het evenredigheidsbeginsel wordt onder meer rekening gehouden met de volgende elementen:

a)

het type, het publiek en de omvang van de diensten en het soort werken of andere materialen die door de gebruikers van de dienst zijn geüpload, en

b)

de beschikbaarheid van passende en doeltreffende middelen en de kosten daarvan voor dienstverleners.

6.   De lidstaten voorzien erin, met betrekking tot nieuwe aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content waarvan de diensten gedurende minder dan drie jaar beschikbaar waren voor het publiek in de Unie en die een jaaromzet hebben van minder dan 10 miljoen EUR, berekend overeenkomstig Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (20), dat de voorwaarden uit hoofde van de aansprakelijkheidsregeling van lid 4 beperkt zijn tot de naleving van lid 4, onder a), en tot prompt optreden, na ontvangst van een voldoende onderbouwde melding, om de toegang tot de gemelde werken of andere materialen te deactiveren of die werken of andere materialen van hun websites te verwijderen.

Wanneer het gemiddelde aantal maandelijkse unieke bezoekers van deze dienstverleners meer dan 5 miljoen bedraagt, berekend op basis van het voorgaande kalenderjaar, moeten zij ook aantonen dat zij alles in het werk hebben gesteld om verdere uploads van de werken en andere materialen in kwestie waarvoor de rechthebbenden de nodige toepasselijke informatie hebben verstrekt, te voorkomen.

7.   De samenwerking tussen de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content en de rechthebbenden leidt niet tot het voorkomen van de beschikbaarheid van door gebruikers geüploade werken of andere materialen die geen inbreuk maken op het auteursrecht en naburige rechten, ook niet wanneer deze werken of andere materialen vallen onder een uitzondering of beperking.

De lidstaten zorgen ervoor dat gebruikers in elke lidstaat kunnen gebruikmaken van elk van de volgende bestaande uitzonderingen of beperkingen wanneer zij door gebruikers van onlinediensten voor het delen van content gegenereerde content uploaden en beschikbaar maken:

a)

citaat, kritiek, recensie;

b)

gebruik voor een karikatuur, parodie of pastiche.

8.   De toepassing van dit artikel leidt niet tot een algemene toezichtsverplichting.

De lidstaten bepalen dat aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content rechthebbenden op hun verzoek passende informatie verstrekken over de werking van hun praktijken met betrekking tot de in lid 4 bedoelde samenwerking en, indien licentieovereenkomsten worden gesloten tussen dienstverleners en rechthebbenden, informatie over het gebruik van content die onder de overeenkomsten valt.

9.   De lidstaten voorzien erin dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content een doeltreffend en snel klachten- en beroepsmechanisme invoeren dat beschikbaar is voor de gebruikers van hun diensten in geval van geschillen over het deactiveren van de toegang tot of het verwijderen van door hen geüploade werken of andere materialen.

Wanneer rechthebbenden verzoeken om de toegang tot hun specifieke werken of andere materialen te deactiveren of om die specifieke werken of andere materialen te verwijderen, motiveren zij de redenen voor hun verzoek naar behoren. Klachten die in het kader van het in de eerste alinea bedoelde mechanisme worden ingediend, worden onverwijld behandeld en besluiten om geüploade content ontoegankelijk te maken of te verwijderen, worden onderworpen aan menselijke toetsing. De lidstaten voorzien er ook in dat er voor geschillen mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting beschikbaar zijn. Deze mechanismen maken het mogelijk dat geschillen onpartijdig worden beslecht en ontnemen de gebruiker niet de door het nationale recht geboden rechtsbescherming, onverminderd de rechten van gebruikers om een beroep te doen op efficiënte rechtsmiddelen. Met name zorgen de lidstaten ervoor dat de gebruikers toegang hebben tot een rechtbank of een andere bevoegde rechterlijke instantie om het gebruik van een uitzondering of beperking op het auteursrecht en naburige rechten te laten gelden.

Deze richtlijn heeft geen gevolgen voor rechtmatig gebruik, zoals op grond van uitzonderingen of beperkingen waarin het Unierecht voorziet, en leidt niet tot de identificatie van individuele gebruikers, noch tot de verwerking van persoonsgegevens, tenzij overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG en Verordening (EU) 2016/679.

Aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content delen hun gebruikers in hun voorwaarden mee dat zij werken en andere materialen kunnen gebruiken op grond van uitzonderingen of beperkingen op het auteursrecht en naburige rechten waarin het Unierecht voorziet.

10.   Vanaf 6 juni 2019 organiseert de Commissie in samenwerking met de lidstaten dialogen met belanghebbenden om beste praktijken te bespreken voor de samenwerking tussen aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content en rechthebbenden. De Commissie verstrekt, in overleg met aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content, rechthebbenden, gebruikersorganisaties en andere relevante belanghebbenden, en rekening houdend met de resultaten van de dialogen met belanghebbenden, richtsnoeren voor de toepassing van dit artikel, met name betreffende de in lid 4 bedoelde samenwerking. Bij het bespreken van beste praktijken wordt in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat een evenwicht moet worden gevonden tussen grondrechten en het gebruik van uitzonderingen en beperkingen. Voor deze dialoog met belanghebbenden hebben de gebruikersorganisaties toegang tot adequate informatie van de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content over de werking van hun praktijken met betrekking tot lid 4.

HOOFDSTUK 3

Billijke vergoeding van auteurs en uitvoerende kunstenaars in exploitatiecontracten

Artikel 18

Beginsel van passende en evenredige vergoeding

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer auteurs en uitvoerende kunstenaars hun uitsluitende rechten voor de exploitatie van hun werken of andere materialen in licentie geven of overdragen, zij gerechtigd zijn een passende en evenredige vergoeding te ontvangen.

2.   Bij de omzetting van het in lid 1 bedoelde beginsel in het nationale recht zijn de lidstaten vrij om verschillende mechanismen te gebruiken en houden zij rekening met het beginsel van contractuele vrijheid en een billijk evenwicht tussen rechten en belangen.

Artikel 19

Transparantieverplichting

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat auteurs en uitvoerende kunstenaars op regelmatige basis, ten minste eenmaal per jaar, en rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke sector, actuele, relevante en volledige informatie betreffende de exploitatie van hun werken en uitvoeringen ontvangen van de partijen aan wie zij hun rechten hebben overgedragen of in licentie gegeven of van hun rechtsopvolgers, met name wat betreft de wijzen van exploitatie, alle voortgebrachte inkomsten en de verschuldigde vergoeding.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de in lid 1 bedoelde rechten vervolgens in licentie zijn gegeven, auteurs en uitvoerende kunstenaars of hun vertegenwoordigers op hun verzoek aanvullende informatie ontvangen van de sublicentienemers, indien hun eerste contractuele wederpartij niet alle informatie bezit die nodig is voor de toepassing van lid 1.

Wanneer om die aanvullende informatie wordt verzocht, verstrekt de eerste contractuele wederpartij van auteurs en uitvoerende kunstenaars informatie over de identiteit van die sublicentienemers.

De lidstaten kunnen voorschrijven dat verzoeken aan sublicentienemers op grond van de eerste alinea, direct of indirect worden gedaan via de contractuele wederpartij van de auteur of uitvoerende kunstenaar.

3.   De in lid 1 bedoelde verplichting is evenredig en doeltreffend voor het waarborgen van een hoog niveau van transparantie in elke sector. De lidstaten kunnen erin voorzien dat in behoorlijk gemotiveerde gevallen waarin de uit de in lid 1 vastgestelde verplichting voortvloeiende administratieve lasten onevenredig zouden worden in het licht van de bij de exploitatie van het werk of de uitvoering voortgebrachte inkomsten, de verplichting wordt beperkt tot het soort en niveau van informatie die in dergelijke gevallen redelijkerwijs mogen worden verwacht.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verplichting niet van toepassing is wanneer de bijdrage van de auteur of de uitvoerende kunstenaar niet significant is, gelet op het geheel van het werk of de uitvoering, tenzij de auteur of uitvoerende kunstenaar aantoont dat hij de informatie nodig heeft om zijn rechten uit hoofde van artikel 20, lid 1, uit te oefenen en hij met dat doel om de informatie verzoekt.

5.   De lidstaten kunnen erin voorzien dat voor overeenkomsten die onderworpen zijn aan of gebaseerd zijn op collectieve overeenkomsten, de transparantievoorschriften van de toepasselijke collectieve overeenkomst van toepassing zijn, op voorwaarde dat die voorschriften voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde criteria.

6.   Indien artikel 18 van Richtlijn 2014/26/EU van toepassing is, geldt de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichting niet voor overeenkomsten die worden gesloten door entiteiten als omschreven in artikel 3, onder a) en b), van die richtlijn of door andere entiteiten waarop de nationale voorschriften tot uitvoering van die richtlijn van toepassing zijn.

Artikel 20

Mechanisme voor aanpassing van contracten

1.   Bij gebrek aan een toepasselijke collectieve overeenkomst die voorziet in een mechanisme dat vergelijkbaar is met het in dit artikel vastgestelde mechanisme, zorgen de lidstaten ervoor dat auteurs en uitvoerende kunstenaars of hun vertegenwoordigers het recht hebben van de partij met wie zij een contract voor de exploitatie van hun rechten hebben gesloten of van de rechtsopvolger van een dergelijke partij, een aanvullende, passende en billijke vergoeding te vorderen wanneer de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding onevenredig laag blijkt te zijn in vergelijking met alle relevante daaropvolgende inkomsten die voortvloeien uit de exploitatie van de werken of uitvoeringen.

2.   Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten die worden gesloten door entiteiten in de zin van artikel 3, onder a) en b), van Richtlijn 2014/26/EU of andere entiteiten waarop de nationale voorschriften tot uitvoering van die richtlijn reeds van toepassing zijn.

Artikel 21

Procedure voor alternatieve geschillenbeslechting

De lidstaten bepalen dat geschillen betreffende de transparantieverplichting uit hoofde van artikel 19 en het mechanisme voor aanpassing van contracten uit hoofde van artikel 20 kunnen worden onderworpen aan een vrijwillige procedure voor alternatieve geschillenbeslechting. De lidstaten zorgen ervoor dat representatieve organisaties van auteurs en uitvoerende kunstenaars deze procedures kunnen inleiden op specifiek verzoek van een of meer auteurs of uitvoerende kunstenaars.

Artikel 22

Herroepingsrecht

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een auteur of een uitvoerende kunstenaar zijn rechten op een werk of ander beschermd materiaal op basis van exclusiviteit in licentie heeft gegeven of heeft overgedragen, de auteur of de uitvoerende kunstenaar de licentie of overdracht van rechten geheel of gedeeltelijk kan herroepen, als dat werk of dat andere beschermd materiaal niet wordt geëxploiteerd.

2.   Specifieke bepalingen voor het in lid 1 bedoelde herroepingsmechanisme kunnen worden opgenomen in het nationale recht, waarbij rekening wordt gehouden met:

a)

de specifieke kenmerken van de diverse sectoren en de diverse soorten werken en uitvoeringen, en

b)

indien een werk of ander materiaal een bijdrage omvat van meer dan één auteur of uitvoerende kunstenaar, het relatieve belang van de individuele bijdragen en de rechtmatige belangen van alle auteurs en uitvoerende kunstenaars die worden getroffen door de toepassing van het herroepingsmechanisme door een individuele auteur of uitvoerende kunstenaar.

De lidstaten kunnen werken of andere materialen van de toepassing van het herroepingsmechanisme uitsluiten indien die werken of andere materialen gewoonlijk bijdragen van een groot aantal auteurs of uitvoerende kunstenaars omvatten.

De lidstaten kunnen voorschrijven dat het herroepingsmechanisme alleen kan worden toegepast binnen een specifiek tijdsbestek, indien een dergelijke beperking naar behoren gerechtvaardigd is door de specifieke kenmerken van de sector of van het soort werk of ander materiaal in kwestie.

De lidstaten kunnen erin voorzien dat de auteurs of de uitvoerende kunstenaars ervoor kunnen kiezen de exclusiviteit van de overeenkomst te beëindigen in plaats van de licentie of de overdracht van de rechten te herroepen.

3.   De lidstaten voorzien erin dat de in lid 1 bedoelde herroeping pas mogelijk is na afloop van een redelijke termijn na de sluiting van de licentie of de overdracht van de rechten. De auteur of de uitvoerende kunstenaar stelt de persoon aan wie de rechten in licentie zijn gegeven of overgedragen, in kennis en stelt een passende termijn vast waarbinnen de in licentie gegeven of overgedragen rechten moeten worden geëxploiteerd. Na het verstrijken van deze termijn kan de auteur of de uitvoerende kunstenaar ervoor kiezen de exclusiviteit van de overeenkomst te beëindigen in plaats van de licentie of de overdracht van de rechten te herroepen.

4.   Lid 1 is niet van toepassing indien het gebrek aan exploitatie van de rechten voornamelijk te wijten is aan omstandigheden waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat die door de auteur of de uitvoerende kunstenaar kunnen worden opgelost.

5.   De lidstaten kunnen erin voorzien dat elke contractuele bepaling die afwijkt van het in lid 1 bedoelde herroepingsmechanisme, alleen afdwingbaar is als zij gebaseerd is op een collectieve overeenkomst.

Artikel 23

Gemeenschappelijke bepalingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat contractuele bepalingen die de naleving van de artikelen 19, 20 en 21 onmogelijk maken, niet afdwingbaar zijn ten aanzien van auteurs en uitvoerende kunstenaars.

2.   De lidstaten voorzien erin dat de artikelen 18 tot en met 22 van deze richtlijn niet van toepassing zijn op auteurs van een computerprogramma in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2009/24/EG.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Wijzigingen van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG

1.   Richtlijn 96/9/EG wordt als volgt gewijzigd:

a)

In artikel 6, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

"b)

wanneer het gebruik betreft alleen ter illustratie bij het onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, met bronvermelding en voor zover door het niet-commerciële doel gerechtvaardigd, onverminderd de uitzonderingen en beperkingen bepaald in Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

(*1)  Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92)."."

b)

In artikel 9 wordt punt b) vervangen door:

"b)

opvraging ter illustratie bij het onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, met bronvermelding en voor zover door het niet-commerciële doel gerechtvaardigd, onverminderd de uitzonderingen en beperkingen bepaald in Richtlijn (EU) 2019/790;".

2.   Richtlijn 2001/29/EG wordt als volgt gewijzigd:

a)

In artikel 5, lid 2, wordt punt c) vervangen door:

"c)

in welbepaalde gevallen, de reproductie door voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen of musea, of door archieven die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven, onverminderd de uitzonderingen en beperkingen bepaald in Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad (*2);

(*2)  Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92)."."

b)

In artikel 5, lid 3, wordt punt a) vervangen door:

"a)

het gebruik uitsluitend als illustratie bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek, op voorwaarde dat de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt, en voor zover het gebruik door het beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd, onverminderd de uitzonderingen en beperkingen bepaald in Richtlijn (EU) 2019/790;".

c)

Aan artikel 12, lid 4, worden de volgende punten toegevoegd:

"e)

de impact van de omzetting van Richtlijn (EU) 2019/790 op de werking van de interne markt onderzoeken en de aandacht vestigen op eventuele moeilijkheden bij de omzetting;

f)

uitwisseling van informatie bevorderen over relevante ontwikkelingen in de wetgeving en de rechtspraak en over de praktische toepassing van de maatregelen van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2019/790;

g)

enige andere kwestie in verband met de toepassing van Richtlijn (EU) 2019/790 bespreken.".

Artikel 25

Verband met in andere richtlijnen bepaalde uitzonderingen en beperkingen

De lidstaten kunnen ruimere bepalingen vaststellen of handhaven die verenigbaar zijn met de in Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG bepaalde uitzonderingen en beperkingen voor gebruik of aangelegenheden die vallen onder de in deze richtlijn bepaalde uitzonderingen of beperkingen.

Artikel 26

Toepassing in de tijd

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle werken en andere materialen die op of na 7 juni 2021 door het nationale recht op het gebied van auteursrechten worden beschermd.

2.   Deze richtlijn is van toepassing onverminderd handelingen die verricht zijn en rechten die verkregen zijn vóór 7 juni 2021.

Artikel 27

Overgangsbepaling

Overeenkomsten voor licentieverlening of overdracht van rechten van auteurs en uitvoerende kunstenaars worden aan de in artikel 19 vastgestelde transparantieverplichting onderworpen met ingang van 7 juni 2022.

Artikel 28

Bescherming van persoonsgegevens

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn geschiedt in overeenstemming met Richtlijn 2002/58/EG en Verordening (EU) 2016/679.

Artikel 29

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 7 juni 2021 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 30

Evaluatie

1.   Niet eerder dan 7 juni 2026 verricht de Commissie een evaluatie van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de belangrijkste bevindingen.

De Commissie beoordeelt uiterlijk op 7 juni 2024 de gevolgen van de specifieke aansprakelijkheidsregeling van artikel 17 die van toepassing is op aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content die een jaarlijkse omzet hebben van minder dan 10 miljoen EUR en waarvan de diensten beschikbaar waren voor het publiek in de Unie gedurende minder dan drie jaar overeenkomstig artikel 17, lid 6, en neemt indien nodig maatregelen overeenkomstig de conclusies van haar beoordeling.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 32

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 17 april 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 27.

(2)  PB C 207 van 30.6.2017, blz. 80.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 maart 2019 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 15 april 2019.

(4)  Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20).

(5)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (Richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10).

(7)  Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 28).

(8)  Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (PB L 111 van 5.5.2009, blz. 16).

(9)  Richtlijn 2012/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (PB L 299 van 27.10.2012, blz. 5).

(10)  Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 72).

(11)  Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (PB L 129 van 16.5.2012, blz. 1).

(12)  Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB L 248 van 6.10.1993, blz. 15).

(13)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).

(14)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(15)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (Richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(16)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).

(18)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(19)  Richtlijn (EU) 2017/1564 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2017 inzake bepaalde toegestane vormen van gebruik van bepaalde werken en ander materiaal die door het auteursrecht en naburige rechten beschermd zijn ten behoeve van personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, en tot wijziging van Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 242 van 20.9.2017, blz. 6).

(20)  Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).


Top